Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– AuteursrechtvrijVoys, Hoe leg ik hier in dees Ellende.Staet op gy doden uyt den graven,
Een Oordeel komt hier voor de Throon,
staet op gy Heeren ende Slaven,
Staet op gy Vader ende Soon,
Staet op Armen ende Rijken,
Staet op gy Menschen al gelijken.
Staet op gy Menschen komt ten Oordeel,
Den Jongsten dag verschenen is,
Niemant en sal hier hebben voordeel,
Want mijn regtveerdigheyd gewis,
Die sal de zwakken ende sterken,
Te samen geven Loon na werken.
De quade Gestorven spreekt.
Wie komt mijn in mijn rust verstore,
daer ik soo lang in heb geweest,
Eylaes wat komt mijn nu te voren,
Mijn onrust hert is heel bevreest,
Segt wie gy
| |
[pagina 161]
| |
zijt die mijn komt quellen,
Mijn dunkt ik voel de pijn der hellen.
Christus spreekt.
Jk ben die 'k sal Vonnis geven,
Over u daeden vol van vloek,
Gedenkt maer wat gy hebt bedreven
Doorleeft dog eens u levens-boek,
Gy word gewaer dat u Consciencie,
U voorstelt een zware sententie.
De quade Gestorven spreekt.
O! Heer vergeeft mijn zware sonden,
wilt die gedenken nimmermeer
maer ziet veel liever op de wonden,
Die gy voor mijn ontfing o! Heer
Laet mijn daer door gena verwerve,
Jk hoop gy sult my niet verderven.
Christus spreekt.
Het Kruysse was mijn groote smerte,
Dat voor u aen my is vervult,
Maer dit ging my nog meer aen 't herte,
Dat gy soo tergde mijn gedult
Door u sonden en snoode plagen,
Kruysigden gy mijn alle daghen.
Genadens tijd is al verloopen,
De deure nu gesloten is,
Hoe durf gy op mijn wonden hopen,
Want gy rampsalig zyt gewis,
Van u sonden en boose daden,
Hoe kunt gy spreken om genaden.
Gaet van mijn weg die mijn ging quellen,
U leven lang in zwaer verdriet,
Voort in den afgrond van de helle,
Daer u de Duyvels plagen ziet,
Gy zult daer nimmermeer uyt treden,
Van nu tot inder eeuwigheden.
De quade Gestorven spreekt.
Valt op mijn bergen sonder gekken,
o dood verslint mijn door de pijn;
komt heuvele wilt mijn bedekken,
Bevrijt mijn slegts voor het aenschijn,
Van hem die mijn hier komt verwysen,
En nog moet ik zijn Oordeel prijsen.
Nu moet ik gaen met groot verseeren,
den Reg-
| |
[pagina 162]
| |
ter wyst mijn in de Hel,
Daer mijn de Duyvelen temteeren;
Jn eeuwigheyd met pyne fel
daer mijn gemoed met groot afgrouwen,
mijn sal de sond' voor oogen houwen.
De goede Gestorven sprekt.
Wat komt mijn hier nu voor de oogen,
Jk zie de Heer met groote kragt,
Nu sal ik worden opgetogen,
Na desen dag heb ik gewagt
Nu sal ik voortaen mijn verblyden,
Met zyn Eng'len ten allen tyden.
Christus spreekt.
Nog grooter vreugt mijn uytverkoren,
klimt op en neder mijne Throon,
U vrinden die gy hebt verloren,
Die t'saem leefden na mijn geboon,
Daer mede zult gy triumphere
Gekleet in witte zijde kleeren.
Kom treet nu toe sonder bezware,
Jn mijn Paleys met blijde moed;
Daer gy op aen zijt komen varen,
Door de See mijnder rooder bloed;
Na dees Haven stond u verlangen,
Jk sal u blijdelijk ontfangen.
Schoon dat het bruysen van de stroomen,
U dikmaels quelden met verdriet
Nogtans zijt gy daer voor gekomen,
En agten duyvel wereld niet;
Die u met kragt wilde beletten
Waer gy ging u daer tegen setten.
Wilt u in eeuwigheyd verblijden
U dagen worden niet verkort,
Geen pijn en staet gy meer te lijden,
U wesen niet verandert word
Want ik zelver u bewaren;
Met dese Hemelsche Heyrscharen.
|
|