Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
[M]aagde-klaght, over [e]en Jonkman,Stem, Alst begint.Jk hoorde dees dage,
een Maegdeken klage,
Wat moet ik wat moet ik verdragen,
[d]ie my plagt te beminne,
is verandert van [s]inne,
dat minne dat minne van binne.
Wat kander mijn baten
zijn vriendelijck [pr]aten
nu ben ik, nu ben ik verlaten
door spreke en smeke
is liefde ontsteke,
og ik ben schier, og ik ben schier besweken.
Hy wasser verheven,
hy souder my geven
zijn Troutie, zijn Troutie verheven
door queele en speele,
En fluyten en veele,
hy mijn
| |
[pagina 26]
| |
hertie, hy mijn hertje quam steelen.
Jk plagter om te lachen,
nu vind ik men achten,
in trane, in trane en klagte,
al mijn genugte,
gaen van my vlugte,
verandert, verandert in sugten.
Wat kander mijn baten,
hondert duysent ducaten,
als iker de liefste moet verlate,
alle mijn klugte,
zijn verandert in sugte,
waer zal ik, waer sal ik nu vlugten.
Hy wasser bedrogen,
Hy quamper voor u oogen,
u tranen, u tranen afdrogen,
alle u klage zijn droevige dage,
laet staen Lief, laet staen Lief u klagen.
Hout op dwase zinne,
van u droevig minne,
als gy niet, als gy niet kunt winne,
wilt staken u klagen:
dat nagt en dagen
u zieltje u zieltje quam plagen.
Ag hy doet mijn sterven,
Wat wenst gy erven,
die u zal, die u zal bederven
hy […]naer u lijden
wilt hem dan ook mijden,
[die] gy eerst: die gy eerst zo vrijden.
Daer sijnder meer ander,
verliefde elkander,
maer gode: maer gode hoe schrander,
zo minnen en haten,
dat hem scheynt te bate,
wie kan dat, wie kan dat verlaten.
Neen, waerde Garinde,
die ick wel eerst diende,
en jonger, en jonger beminde,
'k e[n] zal in mijn leven,
u nimmer begeven.
O Harder: o Harder verheven.
|
|