Vlammende verten(1926)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Aan onzen gestorven zanger C.S. Adama van Scheltema O makker, wat zangen wonken U naar het onzichtbaar gebied! Gij zijt als een zwaan gezonken Zacht onder een laatste lied. Ons hart is zoo zwaar genegen Van droefheid naar uw stil hoofd, Met zooveel paarlen omregen... Wat hebt gij in ons geloofd! Als voorjaarswind die breedlevend Zich stort in het jonge graan, Zoo zijn uw zangen warmbevend Door onze zielen gegaan. Van zoete sidd'ring bevangen, Heeft menig arm menschenkind Zijn eigen strijd en verlangen In uwe lied'ren bemind. Groot hart dat de eigen pijnen Verwon voor den bleeken maat, [pagina 49] [p. 49] Hoe stroomen uw gouden schijnen Nog uit waar gij nedergaat! Wij brengen in diepe liefde, Wij brengen in diepe smart De bloem die ge 't meeste liefde: De wilde bloem van ons hart. Wij komen nog uit de diepte, Wij wennen zoo schaarsch aan 't licht En aan de stem die ons riep te Verrijzen naar 't vergezicht Der trillende horizonten... Nu luist'ren we o zoo stil, Of uit het bloeiende, bonte Veld zij niet meer meer'len wil. O makker, niet meer te wekken, Dank... dank... weeg de woorden niet! Wij komen u weenend dekken Zacht, zacht met een teeder lied. Mei 1924 Vorige Volgende