Vlammende verten(1926)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De Paaschheuvel Bij de inwijding van het kampgebouw der Arbeiders-Jeugdcentrale Voor 't donker bosch, aan de wijde hei, Machtig beschermd en toch eindloos vrij, Tusschen de rust en het naaldgeruisch Rijst onze woning, ons makkerhuis. Vlak voor de vensteren ligt gespreid Heuvel aan heuvel: één golvend krijt, Dat onzen blik aan de wijdheid went Waarnaar het leven ons henenzendt. Achter den gevel in breede wolk 't Sterke geweldige boomevolk, Dat in zijn opwaartsche bogen wijst Hoe 't blijde hart tot zijn toppen rijst. Makkers in liefde, in lach en lied, Bouwden wij zelf dezen tempel niet? Rijker aan schatten dan goud en brons; Iedere steen is een droom van ons. Uit ons geboren, van ons geschoord, Is het òns vuur dat dit huis doorgloort. [pagina 35] [p. 35] 't Hart der gemeenschap hoog tegenslaat Ieder die over den drempel gaat. Al wie den weg tot deez' woning vindt, Wordt als het licht, als de lentewind: Warm en blijmoedig; een gouden dracht Wordt hem zijn knoppende levenskracht. Al wie hier 't brood der gemeenschap eet, Sterkt zich en maakt zich ten kamp gereed. Golvende hei zal zijn gang doorgaan, Bosch van belofte zal naast hem staan. Heuvels en dalen staan in zijn strijd, Lents nachtegaal voor hem lacht en schreit; Doch nimmer doolt hij alleen door 't woud, Naast hem de makkers, verhonderdvoud. Eens zal hij keeren met wat hij won: Glanzende bij in de avondzon. Moede van vleugels, doch vol en zwaar, Wendt hij zijn blinkende oogen naar 't Donkere bosch, naar de wijde hei: Machtig beschermd en toch eindloos vrij, Tusschen de rust en het naaldgeruisch, Vindt hij zijn woning, het makkerhuis. December 1923 Vorige Volgende