Vlammende verten(1926)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] De eerste Mei Toen kraaide de haan, de hemel scheurde In roode helften, een merelrij Stoof op uit de slaapdronken bosschen Den morgen in: 't was d'eerste Mei. Een poort vloog open; knaap en meiske Sprongen het licht in, rood-betresd, Als twee feest'lijke voorjaarsvogels, Frisch van toon, uit een donker nest. Heel in de verte blonken de vanen En zwaaiden heur kameradengroet; Hand in hand hebben ze stormgeloopen, De roode benden tegemoet. Hoor je ze komen, man van den akker, Die over de taaie klonten bukt? Laat dan de lach in je oogen varen: Je eigen jongen is uitgerukt! Hoor je ze komen, man van gepeinzen? Schuif dan je duffe boek opzij; Leer dan de wetenschap van de wegen: Je eigen meiske loopt in de rij! [pagina 33] [p. 33] Hoor je ze komen, man van fabrieken, Met al de zorg aan je harden kop? Werp een groet door de grauwe ruiten: Je eigen kind steekt het vaandel op! Hoor je die jonge, sterke voeten? Die zullen verder dan d'onze gaan... Daarom scheurde de hemel open In roode helften en riep de haan! Vorige Volgende