Vlammende verten(1926)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Wie de pijnen mijdt... Wie de pijnen mijdt zal niet de liefde kennen; Waak op, blinde vrind, en verman uw vrees! Als een reiger zet uit met gestrekte pennen; Aan de levenswaat'ren uw ziel genees! Hadt ge licht noch leider? Zijn de wilde vogels Van het groot verlangen langs u heen gegaan? Hebt ge neergezeten in het zinsbegoochel Van uw eenzaamheden als verdoolde zwaan? Het is tijd te wenden en den wind te proeven Die de lichte vleugen van een bloeisel draagt; Het is tijd de sloten van uw hart te schroeven En den droom te bannen voor den dag die daagt... Ach, het klein gerimpel in uw ronden vijver Heeft nog nooit den zuiverenden storm gevoeld! Wat is al uw tellen en uw blind gecijfer Als de eindsom niet des menschen heil bedoelt? Wie de winst niet werpt in het gewijde bekken Waar de springfontein der blijde liefde zingt, Wie niet and'rer harten tot haar schoon wil trekken, Wie niet and'rer zielen tot haar laaf'nis dringt, [pagina 16] [p. 16] Hij zal niet de wonden en de witheid weten Van het eeuw aan eeuw geschonden volksgelaat; Hij zal niet de bitterheid met tanden eten, Als zijn beste broeder naast hem nederslaat. Hij zal niet zijn hartsbloed uit de lippen bijten, Als een rauwe dag zijn droomen openscheurt; Hij zal niet zijn vuisten op de steenen splijten, Als zijn beste wapen wordt met bloed besmeurd. Doch hij zal ook nimmer den kristalklank hooren Van de beek die weet zich aan de zee verwant, En des makkers liefde zet hem niet in gloren Als een sterrehemel een wijd waterland. En zijn oog zal nooit het stille lichten vangen Van de diepste zielen die hem openstaan; Want hij zit begraven in zijn eigen gangen Met het zwartste donker tot zijn onderdaan. Wie de pijnen mijdt, zal niet de liefde dragen Als een vlammend teeken op zijn breede borst; Want de helden zijn het die de wereld schragen, Maar een slaaf is hij die slechts zichzelven torst. Vorige Volgende