Meiregen: een bundel kinderverzen(1925)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Robbedoes O robbedoes met je verwaaide krullen, Zoo neem ik je mee naar den koningsdisch! Loop, loop! dat wordt er een lustig smullen! Wie 't eerst bij den blozenden bongerd is? Zie! d' appelaar dat is een schoone jonker; Hij glundert van pret in zijn rijke zaal Vol pracht en praal. Hij is net zoo'n pronker Als jij met je snoeren van bloedkoraal. Maar gul dat hij is! Kijk hem d' armen rekken! Hij reikt haast tot dicht aan jouw glinsterhaar. Je hebt de handen maar uit te strekken: Twee bloemroode schaaltjes, voor appels klaar. [pagina 49] [p. 49] En nu naar de peerkens van goud en roze! Wat zou er ter wereld wel schooner zijn? Door sluier van bladerkens teer en broze Daar fonk' len ze als vazen vol rooden wijn. Wacht! 'k zal er de grootste voor je grijpen En zetten haar bove' op je blinkebol. Zoo dragen in 't land, waar tomaten rijpen, Zwartoogjes de waterkruik, boordevol! Nu weet 'k nog een hoekjen om naar te snakken, Het heerlijkst van al voor mijn kleinen buur. Maar eerst.... maar eerst.... moet je eens flink mij pakken.... Ziezoo, kom nu mee achter d' ouden muur! Ziedaar, op zijn Zondags, den blijden wingerd! Hij danst in zijn donkerrood koperblad! En zie je wel wat om zijn hals heen slingert? Glimblauwe ballonnetjes.... lust je er wat? Doe dan eens je fel-witte bijtertjes open En sluit er je fel-grijze kijkers voor 't licht.... Trip.... trap.... daar komt een klein muisje geslopen.... Klip.... klap.... daar flapt het rood valletje dicht. Vorige Volgende