Meiregen: een bundel kinderverzen(1925)–Margot Vos– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Herfstdraden Wat zijn dat voor zilv'ren draden daar Van de' hoogen eik naar de hazelaar? Hebben vannacht de kabouterkens blonde De boomen aan elkander gebonden? Of hebben vanmorgen de kleine dwergen Vergeten hun touwtertjes op te bergen? Zoo zacht, zacht voelt het mijn vingertjes aan.... Ay! och, daar heb ik een stuk gedaan. Neen, baasje, dat is geen kabouterwerk; Kijk, linde en vlierbosch en beuk en berk Zijn alle met zilv'ren netten omhangen; Daar wou de Herfst de Zomer mee vangen. Wel duizend spinnetjes hielpen hem binden, Die kwamen het web door de boomen winden, En Herfst riep vroolijk: ‘Nu opgepast! Zoo houden wij zeker de Zomer vast.’ Van blijdschap hij op de weide sloeg Met dikke buien, maar dat was te vroeg: Zomerken is op haar goudgroene slede Al lachend de boomen uitgereden; Alleen het bont sluierken, bloem-doorweven, Is tusschen het takken werk zitten gebleven.... Zie, 't waait er zoetjes wat heen en weer En 't schittert zoo schoon als een pauweveer. Maar 't mooie glinst'rende webbestuk Dat scheurde aan flarden in éénen ruk, [pagina 39] [p. 39] En al die strengetjes zilver en gouden Konden de zonnige Zomer niet houden; Die reed naar 't Zuiden, haar blauwe rijk, en De Herfst zit nog stom bij zijn ratels te kijken; Maar nu vraag ik jou wat of dat ook past: Zoo'n zonnekind bij zoo'n bulderbast. Vorige Volgende