Wie niet weg is wordt gezien
(1981)–Ida Vos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
A 78366Het huis wordt steeds voller. Een week geleden is Miep erbij gekomen. Miep is net terug uit Auschwitz.Ga naar voetnoot* ‘Zo, hier ben ik. Een vertegenwoordigster uit Auschwitz hadden jullie nog niet hè?’ Met deze grap is ze binnengekomen. ‘Ik ben terug. We praten alleen maar over gezellige dingen,’ heeft ze tegen iedereen gezegd en allemaal houden ze zich aan haar afspraak. Miep zit naast haar aan tafel. Miep legt haar arm altijd naast haar bord. Steeds maar moet ze naar de arm kijken, want er is een groot blauw nummer op geschilderd: A 78366. ‘Niet geschilderd,’ heeft Miep haar uitgelegd toen ze ernaar vroeg. ‘De moffen hebben het erin geprikt met een holle naald, waar een soort inkt in zat. Als ze je nodig hadden, riepen ze je nummer af. Een naam hadden we niet meer. En nu praten we weer over gezellige dingen.’ ‘Ja Miep,’ heeft ze geantwoord, maar ze is ziek van het praten over Auschwitz. Morgen gaat ze samen met Miep naar Scheveningen. Ze verheugt zich erop. Hoe zal het gaan als ze samen in de tram zitten? Zal iedereen naar het nummer kijken? En wat zullen de mensen denken? Miep zal de enige zijn die een nummer in haar arm heeft. | |
[pagina 121]
| |
's Avonds in bed krijgt ze een idee. Zij zal morgen ook een nummer in haar arm hebben. Morgenochtend, als ze gewassen is, zal ze haar kroontjespen pakken en cijfers in haar arm prikken. De inktpot en de pen zet ze vast bij haar bed.
De volgende morgen is ze al vroeg uit de badkamer. Ze gaat op haar bed zitten. Als ze de dop van de inktpot heeft gehaald, doopt ze de pen in het blauw. Ze begint de A in haar arm te prikken. Af en toe moet ze haar ogen dicht doen, zo'n pijn doet het. Ze vindt het niet erg. De moffen hebben Miep veel meer pijn gedaan in Auschwitz. De A is klaar. Nu volgen de nummers: 7, 8, 3, 6. Van de laatste zes maakt ze een vier. Het hoeft niet helemaal hetzelfde te zijn als bij Miep. Als de inkt is opgedroogd, trekt ze een vest aan. Niemand mag zien wat ze heeft gedaan. Miep wel natuurlijk. Straks, als ze samen in de tram zitten, zal ze het vest uittrekken en zeggen: ‘Kijk Miep, ik heb ook een nummer. Nu ben je niet meer zo alleen.’ Aan het ontbijt ziet ze dat Miep ook een vest aanheeft. Ze moet er een beetje om lachen. ‘Laten we snel ontbijten Miep. Dan kunnen we gauw weg.’ ‘Genieten jullie maar,’ zegt moeder. ‘Nu kan het weer.’ Als ze in de tram zitten, doet Miep haar vest uit. Onmiddellijk gaan haar ogen naar de arm van Miep. Het nummer... waar is het? Ze kijkt naar de andere arm. Misschien zit het daar. Misschien heeft ze niet goed gekeken. De andere arm is ook leeg. Miep wijst naar een pleister. | |
[pagina 122]
| |
‘Ik heb maar iets over mijn nummer geplakt,’ zegt ze. ‘Niet iedereen hoeft te weten dat ik in Auschwitz ben geweest.’ |
|