ten ze met het ontbijt tot hij terug is, maar vandaag duurt het wel erg lang.
‘Begin maar te eten. Wacht maar niet op opa,’ zegt moeder. ‘Anders kom je te laat op school.’
Ze pakt een boterham.
Ze neemt een grote hap. Wat lekker is brood met boter en stroop.
‘Daar is ie!’ roept oma.
Opa heeft haast. Hij belt wel tien keer. Dat is nog nooit gebeurd sinds hij bij hen in huis woont.
Opa staat in de kamer. Hij is kletsnat. Water druppelt van zijn hoed op zijn schouders. Toch lacht hij.
‘Doe je jas uit pa, alles wordt nat.’
Moeder help opa uit zijn jas.
‘Hoe komt dat nou? Het regent niet. Wat heb je gedaan?’
Opa geeft geen antwoord.
‘Kom,’ fluistert hij. ‘Kom kleindochter, opa heeft iets lekkers voor je. Ga maar aan tafel zitten. Niet kijken tot ik tot drie heb geteld.’
Ze doet wat opa heeft gevraagd. Ze doet haar handen voor haar ogen. Ze hoort het ritselen van papier. Ze voelt hoe opa dicht bij haar komt om iets op haar bord te leggen.
‘Eén twee drie!’ roept opa.
Ze kijkt. Naast de stroopboterham ligt iets dat op brood lijkt.
Ze voelt zich misselijk worden. Ze rent naar de WC. Ze moet overgeven.
Vanuit de kamer hoort ze de harde stem van oma: ‘Verdomme. Laat dat toch! Je bent niet meer in het kamp. We zijn terug in Holland. Hier hoef je geen beschimmeld brood meer te eten.’