‘Gauw, vertellen pappa.’
‘In het huis is een heleboel speelgoed, dat jullie mogen hebben, omdat jullie eigen speelgoed door de moffen is gepikt.’
‘Hoera! We krijgen weer speelgoed!’ Esther klapt in haar handen.
‘Wat is er allemaal?’
‘Poppen, hele mooie, en beren en een poppenhuis. Zo'n mooi poppenhuis heb ik nog nooit gezien. Ik denk dat er wel tien kamers in zijn.’
‘Ga het vast halen,’ zegt opa. ‘lk wil me niet met jullie zaken bemoeien, maar...’
‘Pa, ik ben geen mof.’ Vader wordt een beetje boos. ‘Ik sleep geen spullen uit een huis dat nog niet van mezelf is. Als ik dat doe, ben ik net zo slecht als de moffen. We kunnen elkaar weer vertrouwen pa. We zijn niet meer in een concentratiekamp.’
‘Goed, goed,’ moppert opa. ‘En toch vind ik...’
‘Laat David nou maar, pa. Ik heb me ook nergens mee bemoeid. Hij regelt alles wel.’
‘Hier is onze nieuwe woning,’ zegt vader de volgende morgen als ze voor een groot huis staan.
‘Ga binnen, pa, moe, Ruth, kinderen.’
Ze komen in een lange gang.
‘Wat een prachtig marmer,’ fluistert mamma. ‘Wat zijn we nu ineens deftige mensen.’
‘En nu naar het speelgoed. Kom maar mee,’ zegt vader, terwijl hij een trap oploopt.
Met een grote zwaai opent hij een deur. Esther mag het eerst naar binnen gaan. Dan volgen vader en moeder. Zij is nog op de gang als ze vader heel hard hoort praten: