‘Lekkere meid,’ zegt tante. ‘Jasses, daar is de auto.’
Ze schrikt. Nu moeten ze afscheid nemen. Afscheid zit zeker in je maag, want daar voelt ze het steken.
‘Dag mijn kleine zwartoog.’ Tante tilt Esther op.
‘Ik blijf hier,’ huilt Esther.
‘Ga nou maar.’ Tante geeft haar een duwtje.
‘Dag tante en nog heel erg bedankt.’
Tante zegt niets terug. Heel stil staat ze op het grindpad. Ze loopt naar de chauffeur van de auto.
‘Meneer,’ zegt ze. ‘Wilt u voorzichtig rijden? Wij hebben die twee donkere kinderen bewaard om ze heelhuids aan hun ouders terug te kunnen geven.’
De chauffeur kijkt tante aan.
‘Hebt u geen zakdoek, mevrouw? Hier is die van mij.’
Hij geeft tante een rode zakdoek in haar hand.
‘Hier, hou hem maar. Ik snap alles. Ik heb zelf ook onderduikers gehad. We zijn zogezeid collega's.’
Tante lacht weer.
‘Zo wil ik het zien,’ zegt de chauffeur. ‘Ik moet nog meer ondergedoken kinderen ophalen om ze terug te brengen, maar of het naar hun ouders is... Ik weet het niet!’
‘Ik ga hoor! Dag meiden!’ Tante begint weg te gaan.
‘Dag tante.’
‘Daar loopt ze,’ zegt Esther. ‘Helemaal alleen.’
‘Bidden jullie maar voor je tante,’ zegt de chauffeur. ‘We gaan.’ Hij start de motor.
‘Dag Venhuizen,’ roepen ze. ‘Tot ziens.’