‘Jullie zijn vrij.’ Oom staat weer rechtop.
‘Laat ze maar, Jaap. Misschien durven ze morgen,’ zegt tante. ‘Meiden, meiden, wat ben ik gelukkig dat die rotmoffen jullie...’
‘Kijk nou eens, wie hebben we daar? Kijk eens naar buiten, kinderen. Nee, hier, gewoon voor het raam.’
Ze gaan voor het raam van de voorkamer staan en wat zien ze? Buiten lopen pappa en mamma, zomaar in het licht.
‘Pappa, mamma!’
Ze rent naar buiten. Midden op de weg blijven vader en moeder stilstaan. Ze omhelzen elkaar. Ze huilen, ze lachen, ze doen alles tegelijk.
‘Waar is Esther?’
‘Esther wil niet naar buiten, mamma. Ze is bang.’
‘Gauw naar Esther,’ zegt vader en hij rent naar het huis van oom en tante.
‘Pappa. Mamma!’
Esther is toch naar buiten gekomen.
‘Vrij zijn we. Vrij!’ roept moeder. ‘We zijn geen onderduikers meer.’
Samen lopen ze verder. Oom en tante zitten aan de keukentafel.
‘Welkom in vrij Venhuizen.’ Oom maakt een grapje.
‘Jaap, Nel, jullie hebben onze kinderen gered. Hoe moet ik jullie bedanken?’
‘Niet bedanken,’ antwoordt tante.
‘Als je altijd wilt bedanken, ben je nooit echt vrij. Kom, we gaan met elkaar een ererondje door het dorp maken.’
‘Ik ga niet mee,’ zegt Esther. ‘Het is nog een beetje licht buiten.’