van Esther en haar. Haar boek houdt ze onder haar arm. Dat wil ze altijd heel dicht bij zich hebben.
‘Waar gaan ze naar toe?’
‘Ze gaan naar een dorp in de buurt. Ze komen bij aardige mensen die zelf geen kinderen hebben. Als het donker wordt gaan we.’
Stil zitten ze bij elkaar. Zij zit bij moeder op schoot, Esther bij vader. Opa, oma en tante Trijn hebben een lege schoot, zonder een kind.
‘Ria, kom eens even mee naar de gang,’ zegt moeder. ‘Ik wil iets met je bespreken.’
‘Kom, we gaan hier samen even op het bed zitten.’
‘Jij bent de oudste. Pas goed op Maaike en doe precies wat de nieuwe mensen zeggen.’
‘Ja mam.’
Ze gaan terug naar de kamer waar iedereen nog op dezelfde plaats zit.
‘Lieve Heer, laat het licht blijven,’ vraagt ze van binnen.
‘Kom, we gaan,’ zegt meneer Peer. ‘Het is bijna donker.’
Wat is meneer Peer vreselijk groot nu hij staat.
Ze pakt Esther bij een hand.
‘Zeg iedereen maar dag,’ zegt ze.
Zij moet flink zijn, want nu moet ze voor Esther zorgen. Als de oorlog voorbij is, moeten ze trots op haar kunnen zijn.
Meneer Peer pakt de andere hand van Esther.
‘Kom maar Maaike,’ zegt hij. ‘We gaan met de auto. Kijk, daar staat hij, voor de deur.’
‘Hoi,’ roept Esther. ‘We gaan met een auto!’
Ze geven iedereen een kus. Ze voelt dat moeder ijskoude handen heeft.