‘Morgen komt er een oplossing,’ zegt ze plotseling.
Ze weet niet waarom ze het zegt. Ze móet het gewoon.
‘Rachel, je bent een wijsneus,’ zegt moeder. ‘Je lijkt wel een waarzegster op de kermis.’
Het is wél zo. De volgende dag komt Hans om te vertellen dat hij een adres heeft gevonden.
‘Vertel eens waar?’ vraagt moeder.
‘Volgende week,’ antwoordt Hans. ‘Liever niet eerder.’
Nu lopen ze in de tuin van de pastorie, samen met Hans die ze naar hun nieuwe adres zal brengen. Zeven maanden is het geleden dat ze buiten waren. Ze wil naar de hemel kijken, naar de sterren, maar ze wordt zo duizelig dat ze moeders hand moet pakken.
‘Wat mooi zijn de sterren,’ zegt ze. ‘En wat ruikt het lekker buiten.’
‘Opschieten Rachel. Niet zoveel kletsen,’ zegt Hans. ‘Ga maar gauw in die auto daar.’
Meneer pastoor is met hen meegelopen.
Hij staat er nog als de auto begint te rijden. Hij zwaait met beide handen.
‘God zegene jullie!’ roept hij.
‘God zegene u,’ roept moeder.
‘Waar gaan we naar toe?’ vraagt Esther.
‘Naar het noorden,’ zegt Hans. ‘En meer vertel ik niet.’
Als ze ongeveer een uur hebben gereden zegt Hans: ‘We zijn er bijna.’
Ze rijden een stad binnen. De huizen zien er oud uit en er is veel water.
‘Dit is Hoorn,’ legt Hans uit. ‘Daar is jullie volgende onderduikadres.’