‘Nou en of.’
‘Nu gaan we naar de tuin,’ zegt Esther. ‘Ik wil alles zien hier beneden.’
Ze schrikt: ‘Niks ervan, we gaan weer naar boven.’
‘Ik wil naar de tuin.’
‘Zie je die ijzeren toren?’ fluistert ze. ‘Daar zit een grote dikke mof in met een verrekijker en die kijkt naar jou. Ja, hij kijkt naar jou.’
‘Nee toch?’
Esther begint bijna te huilen.
‘Grapje, grapje,’ zegt ze, ‘maar wat we nu doen is wel gevaarlijk. Meneer pastoor heeft het me zelf verteld.’
‘Laten we weg gaan,’ zegt Esther.
Timmy ligt nog rustig te slapen voor de trap. Ze moeten over hem heenstappen om naar boven te kunnen gaan.
Als ze op de derde tree zijn, begint de ketting te rammelen. Timmy staat op zijn vier poten en hij begint heel hard te blaffen.
‘Koest!’ roept ze, maar het is al te laat.
Boven aan de trap staat moeder.
‘Wat doen jullie daar?’
‘We zijn even beneden geweest.’
‘Kom onmiddellijk boven. Jullie weten alle twee dat je niet naar beneden mag. Ik ben heel erg boos.’
‘We waren zo nieuwsgierig en we verveelden ons zo,’ zegt Esther.
‘Niets mee te maken,’ zegt moeder.
‘Willen jullie gepakt worden door de moffen?’
‘Ja, dat willen we!’ roept Esther. ‘Dan kunnen we tenminste weer eens een keer naar buiten!’