Vader ligt nu heel stil. Hij ziet erg wit en hij ademt snel.
‘Een dokter, Ruth... een dokter...’
Ze kijkt naar pappa. Ze weet zeker dat hij dood gaat vannacht, en dan heeft ze geen vader meer.
‘Ik zal het raam open doen,’ zegt mamma. ‘Misschien komt er iemand langs die voor ons een dokter wil waarschuwen.’
Moeder schuift het raam omhoog. Heel ver gaat ze naar buiten hangen.
‘Daar loopt iemand,’ zegt ze. ‘Een vrouw. Misschien komt ze dichterbij. Ja, daar is ze. Nu ga ik haar roepen. Mevrouw, mevrouw! Ja, hier boven sta ik. Wilt u even luisteren? Mijn man is heel erg ziek. Wilt u voor ons een dokter waarschuwen?’
‘Natuurlijk,’ roept de mevrouw. ‘Welke dokter moet het zijn?’
‘Ziet u, mevrouw, wij mogen niet naar buiten.’
‘Mag u niet naar buiten? Waarom niet?’
‘Wij zijn joden en joden moeten van 's avonds acht uur tot de volgende morgen zes uur in huis blijven!’
De vrouw kijkt op haar horloge.
‘Over twee uur is het zes uur,’ roept ze. ‘Dan kan u zelf de dokter waarschuwen.’