‘Je moet je schooltas gewoon onder je arm houden en niet tegen je ster.’
Ze krijgt een kleur. Vader heeft gezien dat ze probeerde haar ster te verbergen.
‘Het is moeilijk, maar als je de ster nu niet verstopt, ben je er het snelst doorheen. Als de oorlog is afgelopen, gaan we een groot vuur maken en dan gooien we alle sterren van de hele wereld erin.’
‘Dat zal lekker stinken,’ zegt ze.
‘Hij stinkt nu ook,’ zegt Leo. ‘Ik rook het toen ik mijn jas aandeed.’
‘Kinderen, daar komt de tram,’ roept vader.
Nu gaat het gebeuren. Nu moet ze voor het eerst in de tram met die afschuwelijke ster.
‘Kom maar binnen!’ roept de trambestuurder. ‘Nu wordt het echt voorjaar in mijn tram. Allemaal kinderen met een gele narcis op hun jas. Ik wou dat ik er een mocht dragen.’
Als ze allemaal binnen zijn, beginnen een heleboel mensen te klappen, net zoals aan het einde van een toneelstuk. Ze begrijpt er niks van.
Een meneer stompt in haar zij:
‘Buigen, dat is voor jullie, voor jullie sterren.’
Ze durft niet te bewegen. Wat is dat? Klappen de mensen voor die grote gele ster?
Ze kijken elkaar aan.
‘Ze klappen voor ons!’ roept Leo en hij begint te buigen. ‘Dank u wel mensen. Dank u wel!’
Een paar mensen klappen niet mee. Ze kijken voor zich uit. Leo loopt naar één van die mensen toe:
‘Mevrouw, wilt u ook een ster? Morgen zal ik er een voor u meebrengen. U ook een ster meneer?’