De man huilt.
‘Sssst!’ roepen de mensen die om hem heen staan. ‘Niet zo hard. Ze horen je.’
‘Ze horen me? Natuurlijk horen ze me. Ze moeten me horen!’
Hij huilt nog harder. Hij houdt niet meer op.
Zoiets heeft ze nog nooit gezien. Ze is al acht jaar, maar nog nooit in haar leven heeft ze iemand zomaar op straat zo hard horen huilen.
Esther, die nog maar vijf jaar is, wordt bang. Ze trekt vader aan zijn overhemd.
‘Ik wil naar mamma,’ zegt ze.
‘We gaan zo,’ antwoordt vader. ‘Niet bang zijn. Deze Duitsers doen niets. Die hebben geen bommen.’
‘Ik wil ook weg,’ zegt ze. ‘Ik heb genoeg van al die soldaten.’
‘Even wachten Rachel. We gaan zo.’
‘Drie lanen hoog!’ zingen de soldaten en ze marcheren verder. Achter hen schreeuwt iemand:
‘Kom naar huis David, Esther, Rachel. Ze zullen ons vermoorden!’
Daar staat moeder. Ze heeft haar schort voor. Ze heeft haar haren niet gekamd en haar ogen zijn heel wijd open.
Zo heeft ze moeder nog nooit gezien. Ze kan niet meer verstaan wat mamma roept. Ze hoort haar alleen maar hard gillen door het geluid van de laarzen heen.
‘Hou op! Kom tot jezelf,’ roept vader, terwijl hij moeder bij haar schouders pakt.
‘Hou op!’
‘Ze zingen “Die Fahnen hoch”!’ gilt moeder. ‘Ze zingen een nazi-lied.’
‘Stil nou maar. Ze doen ons niets.’ Vader heeft zijn