| |
| |
| |
Puntdichten.
Aan den E. Heer Jakob Leeuw, toen, &c.
O Leeuw! ô koning (sprak de Vos) van alle dieren,
Gy hebt mijn hart verplicht: maar 't brein behouwt zich vry.
De Dichtkunst laat zich niet dan van Apol bestieren.
Verwacht, voor 't bruilofsbedt, noch roos, noch mirth van my.
Het huwlijk dat men dwingt wordt nooit van 't volk gepreezen.
De Dichtkunst moet zoo vry als 't heilzaam huwlijk weezen.
| |
Aan den Eed. Heer F.V.G.
Waarom is 't goudt zoo roodt daar 't overzwart in d'aardt is?
Het is van schaamt, om dat men 't eert, en d'eer niet waardt is.
Begeert gy ander blijk? ik weet een vaster voet.
't Is van de Gierigheidt geverft in menschebloedt.
| |
Aan N.I.
Ian mach zijn broek, zegt gy wel by uw vaarzen leggen.
Ik hoorden u noch nooit zoo wis de waarheidt zeggen.
Vraagt iemandt wat de broek van Jan by uwe vaars schat?
Uw vaarzen ruiken, als de broek van Jan, naar 't aarsgat.
| |
Aan Maria Veeris, &c.
Ik dank Maria voor haar kaas zoo geel als goudt.
Veel smaaken jong het best; maar deeze jong en oudt.
De kaas van Parma moet voor uwe zuivel zwichten.
Een gift die waardt is kan tot dankbaarheidt verplichten.
| |
| |
| |
Op de Naam van Kornelia vander Veer.
D'Araabsche Fenixveer bekoort de keurigst oogen:
Maar d'Amstel heeft een Veer die oog en oor verkracht.
Wie dubble gaaven heeft is machtig van vermoogen.
Verkreeg ik zulk een Veer voor mijn beïnteschacht,
Dan zou ik andre ver verwinnen in het dichten.
Een schoon en schrandre veer kan oog en oor verplichten.
| |
Toen zy my haar Gedichten vereerde &c.
De Dichtkunst komt van veer, ja van het veer der Grieken;
Dit Dicht komt niet van veer en 't komt nochtans van Veer:
Maar van een slagveer uit het vlugge paardt zijn wieken,
Dat Hippokreen verwekt voor aller Dichtren heer.
Ik dank de Veer voor 't boek van wijsheidt overlaaden.
De blaaden vol van kunst verduuren lauwerblaaden.
| |
Op de bedurve zijde Watten van M. die hy &c.
Voor watten trekt men in de lotery een prijs.
Wat deên de watten in de winkel van Mathijs?
Of wat kon 't kopen van zijn watten wel beschieten?
Wie wat voor watten trekt, hy trekt voor watten nieten.
| |
Op 't etmaal van leeven en sterven van den E. Heer Klement van Zorgen,
Professor in de Wiskunst, &c.
Van Zorgen toont zich in zijn etmaal vol van zorgen,
Eer 't menschelijk geslacht van 't spoor der deugden gaat.
| |
| |
De deugden zijn de ziel by Godt de vaste borgen.
Zijn uurewijzer wijst, eer dat de doodtklok slaat,
De jeugdt en ouderdom de zondt verby te streeven.
Wie veur zijn sterven sterft zal na het sterven leeven.
| |
Op 't Klokkespel van den E. Heer Klement van Zorgen, Professor in de
Wiskunst, &c.
Den Bosch mach roemen op haar toorens rijk van klokken,
Die d'ooren binden aan het koperegeluidt;
Van Zorgens zorgen zijn om meer dan 't oor te lokken:
Want zijn papiereklok wekt alle zielen uit.
De helsche doodtslaap: dies verdient hy eeuwig looven.
Het hemels klokkespel kan 't aardtschespel verdooven.
| |
Aan zeeker Brabander.
Hollanders zijn by 't volk van Brabandt bot vermaart:
Maar schrander noemt het volk van Brabandt mal van aart.
Wie bot is leert allengs en haalt bywijl noch prijs:
Maar malle menschen maakt men nooit door lessen wijs.
| |
Logenachtige Michiel.
Michiel beroemt zich dat hy alle dingen weet:
Hy is, gelijk hy zeidt, een schilder en poëet:
Hy weet de Schrift, zweert hy, in alles uit te leggen.
Michiel kan toovren: maar hy weet geen waar te zeggen.
|
|