| |
| |
| |
Beschrijving der Vertooningen op d'Inhulding van den Eed. Gestrengen Heer
Nikolaas van Vlooswyk, Ridder, Heer van Paapekoop, Slotvoogt en Drost van Muide,
Baljuw van Goilandt, Hooftschout van Weezop, Weezoperkarspel en Bylmeer.
D'eerste Vertooning
Is op Parnas, daar den Heer van Papekoop, die hier door een groot kint uitgebeeldt
wordt, van Apollo, Pallas, en Merkuur in alle kunsten, Staatnutte weetenschappen, en
welpreekentheidt onderweezen wordt. Voorzichtigheidt reikt hem de spiegel,
Gerechtigheidt de schaal en 't zwaardt, Maatigheidt de teugel, en Starkheidt de pilaar.
De neegen Zanggodinnen bekleeden de rechte zy, Homerus, Plato, Ovidius, Virgilius,
Cicero, Tacitus, Plutarchus, en andere doorluchtige Mannen, de slinke. De zeeve vrye
Kunsten vertoonen zich op de veurgrondt.
Hier ziet men Paapekoop in 't school der Zanggodessen,
Om Staat- en krijgsbestier te leeren door de tijdt.
Het stomp vernuft wordt best gescherpt door wijze lessen.
Merkuur, Apollo en Minerve zijn verblijdt
Dat hy van zelf, noch jong, tot leering wordt gedreeven.
Wie oudt zal heerschen moet zich jong tot kunst begeeven.
| |
| |
| |
In de tweede Vertooning
Laat zich de Kaizer op een troon van goude aarenden zien; hy heeft de zeeve
Keurvorsten aan zijn zijden, en drie geboeide Turken onder zijn voeten. Atlas en
Herkules staan aan de rechte, Heerschappy en Eeuwigheidt aan de slinkkehandt.
Euroope, dat de Doonau en Rijn by zich heeft, bekleedt de veurgrondt. Hier wordt den
Heer van Paapekoop van de Kaizer Ridder van 't Heilig Roomsche Rijk geslaagen, en
van een Heerout de bezeegelde veurrechtbrief gegeeven.
De wakkre Paapekoop, in 't bloeienst van zijn daagen,
Wordt van de Duitsche Vorst het heerlijk Ridderschap
Van 't Heilig Roomsche Rijk met veurrecht opgedraagen.
Een eedelmoedig hart beklimt de hoogste trap:
't Verlost d'onnoozelen uit klem van wreede banden.
De Ridders draagen 't zwaardt tot schrik der dwingelanden.
| |
In de darde Vertooning
Vertoont zich Neederlandt: het heeft Eendracht en Starkheidt aan haar rechte,
Vryheidt en Vreede aan haar slinke zy. Geweldt en Roovery, die veur haar zetel
knielen, worden van Krijgstucht aan elkanderen geboeit. De Gooden van de Rijn,
Maas, Ysel, Vecht en Zuiderzee, vertoonen zich op de zijden van de veurgrondt. Hier
wordt den Heer van Paapekoop, door Neederlandt, met het standertdraagerschap te
paardt beschonken. Pallas belooft hem door raadt, en Mars door dapperheidt beroemt
te maaken.
Hier ziet men Vlooswyk door Vulkaan in staal geklonken:
Mars geeft hem d'oorlogsvlag, en Pallas krijgsbeleidt.
Wie 't Landt zal dienen moet met dubble krachten pronken.
Zijn blonde hair bedekt een grijze schranderheidt;
Zijn boezem, zacht van aart, een hart vol dapperheeden.
Wie wijs en moedig is beschermt het recht der steeden.
| |
| |
| |
In de vierde Vertooning
Verschijnt de Graafelijkheidt, omheint van de stemmende Steeden: Wijsheidt,
Wakkerheidt en Dapperheidt, daar zy de Vryheidt door verkreegen heeft, bekleeden
haar rechte; Merkuur, Neptunus, Neering, Rijkdom, en Barmhartigheidt, de slinke zy.
Den Heer van Paapekoop staat voor 't Outaar van de Trouw, en met zijn voet op de
borst van Meineedigheidt: hier wordt hem van de Graafelijkheidt het Drossaartschap
opgedraagen, en van drie gevleugelde kinderen het kussen, roede en rechtzwaardt
gegeven: Beleeftheidt en Dankbaarheidt, die hy altijdt by zich heeft, ziet men
eerbiedig buigen.
De Graaflijkheidt verschijnt in 't midden van haar leeden,
Waar dat zy Vlooswyk met het Drossaartschap ontmoet:
Men geeft hem 't Kussen, Roe, en 't Rechtzwaardt van drie steeden.
Wie oudt in 't raaden is en jong in oorlogsmoedt,
Behoort het hooftgezag t'ontfangen van de Staaten.
Een loffelijke keur behaagt all' onderzaaten.
| |
In de vijfde Vertooning
Ziet men den Heer van Paapekoop, nu Drost van Muide, met zijn rechte voet in de
ring op de Wy-steen: hy heeft de Trouw by de handt, en zijn slinke voet op 't hart van
Beveinstheidt. Voorzichtigheidt, Rechtvaardigheidt, Starkheidt en Maatigheidt,
voegen zich by de steen. Muide, Naarde en Weezop, elk met haar wapenwimpel in de
handt, betoonen zich vol vreugdt. Hier wordt hem, na 't veurleezen der veurwaarden,
van de Burgermeesters der drie Steeden, den eedt van getrouwigheidt afgenoomen. De
Burgers verschijnen in 't geweer. D'Y- en Amstelgooden leggen op de veurgrondt.
De Muider Slotvoogt zweert het veurrecht van de Steeden
Te hoeden voor geweldt, door dapperheidt en raadt.
| |
| |
Wie voor zijn veurrecht zorgt zoekt zeekerheidt door eeden.
Maar 't volk is weêr verplicht, tot welstant van de Staat,
Aan 't wettig hooftgezag in veurspoedt en gevaaren.
De steeden zijn niet dan door eendracht te bewaaren.
| |
In de zeste Vertooning
Wordt de Drossaart van Wakkerheidt en Dapperheidt omhelst. Muide, Naarde en
Weezop, elk van haar Burgermeesters gevolgt, geleiden hem naar 't Stadthuis.
Bedrogh, Twist, Geweldt, en Zieledwang, vier helsche gedrochten, worden van
Trouw, Eendracht, Voorzichtigheidt, en Verdraagzaamheidt, met keetens veur hem
heen gesleept. De Faam vliegt al blaazende veur uit: de Vecht en Zuiderzee koomen,
op dit gerucht, van de grondt deur de baaren opschieten. Ceres, Bacchus en Pan,
betoonen zich in 't verschiet vol blijdtschap.
De Zuiderzee ontmoet de Vechtgodt in zijn haaven,
Omheint van Akkergoôn; hier wenst men Paapekoop
Geluk in 't Drossaartschap, dat van de zoons der Graaven
Van Hollandt wierdt bekleedt. De Steeden hebben hoop
Dat hy de gruwelen de boezem in zal treeden.
Een loflijk Opperhooft gedoogt geen heiloosheeden.
|
|