Alle de gedichten. Deel 2
(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
Noch voor den zelfden Heer, &c.I.
De liefelijke schoonheidt,
Heeft overgroot vermoogen.
Wat, vol van zwier, ten toon leit,
Ontsteekt het hart deur d'oogen.
Al de zinnen ontvonken, door 't lonken, tot heilzaam minnen.
II.
Het schoon, versiert met gaaven,
Is niet naar eis te melde:
't Maakt koningen tot slaaven,
En dwingt de sterkste helde'.
Schoone handen en oogen, zijn boogen en minnebanden.
III.
De schoonheidt van het aanzicht,
Verwint de minneschichten,
Gelijk de zon het maanlicht.
Het schoon kan elk verplichten;
Ja verovren: haar machten zijn krachten die eerlijk tovren.
|
|