Alle de gedichten. Deel 2(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verzoekschrift, aan d'Eed. Eed. Heeren Schatbezorgers van Amsterdam, &c. O Schatbezorgers van de hooftmarkt aller steeden! Ik kom uw Achtbaarheên eerbiedig teegentreeden; Want die zijn meesters eert bewijst niet meer dan plicht. Ik die, wanneer 't de tijdt wil lijden, vaarzen dicht Op Helden, Hartogen, Vorstinnen, Prinsen, Graaven En Koningen, die door de Faam ten hemel draaven, Verzoek het Leeninghuis te dichten met mijn glas. [pagina 150] [p. 150] Wie licht wil scheppen komt doorluchtig dicht te pas. De glaazen dienen 't huis, als 't duister is, voor oogen. Ik hoop de woestewindt, hoe machtig van vermoogen, De donder, dol in 't woên, en blixem, scherp van punt, Deurmengt met nat en sneeuw, zoo gy my 't werk vergunt, Tot welstant van het huis, te keeren door mijn ruiten, Een huis vol glaazen houdt het onweer dikwils buiten, Vergun uw Dichter dat zijn hoop niet wordt gesnoert. Wie door 't bloedtdorstig staal doorluchtig werk volvoert, Wordt in het veldt van Mars bedankt met lauwerblaadren: Ik zal doorluchtig werk, o loffelijke Vaadren! Aan u vertoonen, en noch zelver dankbaar zijn: Vergeef het my zoo ik te stout veur u verschijn, En uwe taay geduldt, door mijn verzoek, kom tergen. Wie gunst by Heeren zoekt vereist 'er eerst te vergen. De huiszorg, die gy mint, geeft my by u geleit. Een Dichter heeft, bywijl, een weinig vryigheidt. Vorige Volgende