Alle de gedichten. Deel 2
(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Gy steunt al d'aardtsche machten.
Zonder maat is alles niet.
Gy hebt godt Mars, in 't veldt,
Zelf dicht en schilderkunst,
Een vaste wet gestelt:
Zoo trekt men yders gunst.
Het menschendom bestaat
In regelen van maat.
II.
Die zonder min beminnen
Zijn gestaadig in gevaar.
De maat kan ramp verwinnen.
Al de deelen van het jaar
Verschijnen zelf op maat.
Geen Vorst, hoe groot van macht,
Of hy verliest zijn staat,
Zoo hy de maat veracht,
Wie buiten maat wil gaan,
Zal zelden lang bestaan.
III.
De zon, de maan, de starren,
En het vloeien van de zee,
Behoedt gy voor verwarren.
Maar maakt alleding gedwee:
Want Orfeus dwong, door 't spel,
De dieren, het geboomt,
En wachthondt van den hel.
't Wordt al deur maat betoomt.
Wie wijs is mint de klank
Van 't heilig maatgezank.
|
|