Alle de gedichten. Deel 2(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't Priesterschap van den eerwaardigen Heer Joannes de Bout,Harder van de Lieve Vrouwe Kerk &c. Na dat hy xxv jaaren tot die waardigheidt ingewijdt was. Aan de Catholijke Gemeente &c. Toen vaader Muzius, zoo rijk van deugdt als gaaven, Door water, zwaardt en koordt, O gruwel! was vermoordt, Wierdt gy zoo diep in smert als hy in d'aardt begraaven: [pagina 146] [p. 146] Wie dat zijn zielzorg mist gevoelt een bitter lijden. Maar sint De Bout het huis Van Christus, na veel kruis, Gebout heeft in uw wal, beleeft gy beeter tijden. De zieledwang wordt in geen wijze stadt geleeden. Het slagzwaardt is gezweit, Op hoop van vryigheidt. Wie vryheidt koopt voor bloedt gedoogt geen heilloosheeden. Nu hebt gy stof tot vreugdt in uw gewijde kooren: Want nu, ô Christus schaar! Is 't vyfentwintigjaar, Dat hy in Petruskerk tot Priester wierdt gekooren. Zoo quam hy uit het Sticht om u door leer te stichten. Wie 't woordt van Godt verbreit, Bevordert zaaligheidt. De waare leer heeft macht om d'afgrondt te doen zwichten. Den hemel oesten, door zijn zorgen, heele schaaren. Met reeden wierdt De Bout, De kerk zoo lang betrout. De zielbezorgers zijn de starkste kerkpilaaren. Laat ons de hemel lof voor zoo veel jaaren geeven, En eeren met een klank, Van heilig maatgezank, Op dat De Bout noch lang, tot heil van 't volk, mag leeven. Wie 't zaadt der deugden zaait vereischt getal van jaaren. Zoo hout men uit Godts stal, De wolf van 't helschedal. Godts lammeren kan men best door Christus leer bewaaren. Vorige Volgende