Alle de gedichten. Deel 2(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan den Eed. Gestrengen Heer Jakob Westerbaan, Ridder, Heer van Brandtwijk, Gyblandt, &c. met mijn gedichten. Toen Okkenburg het hooft eerst beurde uit de klingen, Heb ik u zelf bezocht, nu koom ik van papier. De vrindtschap maakt my stout, om voor u op te zingen. Een nachtegaal verdooft men door geen schor getier. Gedoogh dat ik van 't Y, uit diepgezonke veenen, Kom steigren over 't duin, tot op uw helikon. Wie zucht tot kunst heeft zoekt de schrander hippokreenen, Vergun my dan een drup uit uwe hengstebron: Maar na die drup gehoor by uwe zanggodinnen. Apol ontzeidt nooit plaats aan die de dichtkunst minnen. Vorige Volgende