Alle de gedichten. Deel 2(1671)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't Burgermeesterschap van den Eed. Heer Andries de Graaf, &c. Toen Polsbroek, van de doodt, tot ramp der onderdaanen, In 't graf gesloote wierdt, sloeg d'Amstel, nat van traanen, Haar handen, als ontzint, al sidderent in 't haar, En krabden 't aanzicht op, met schrikkelijk misbaar: Want al haar hoop scheen met zijn lijk in 't graf gevallen. Een die zijn hoop verliest baart naare lijkgeschallen. [pagina 141] [p. 141] De doodt der wijzen drukt het hart der burgery, Maar nu het Raadthuis van het zeegenbaarend' Y, Van Graaf, zijn wakkre broêr, als vaader wordt bezeeten, Heeft Amsterdam, dat om van Polsbroek heeft gekreeten, De doffedroevigheidt, van vreugdt, de nek gekeert. Al wie gezag verkrijgt wordt door 't gezag geëert, En pronkt, tot luister van zijn huis, met Achtbaarheeden: Maar 't Burgermeesterschap van 't hooft der watersteeden, Wordt nu door Graaf geëert, tot luister van de Stadt. Een loflijk Burgervoogt wordt meer dan 't Ampt geschat. Wie volk bestieren moet behoort met deugdt te praalen. Nu zullen door zijn zorg voor d'Amsterdamsche paalen, 't Bederffelijk Geweldt, de schaadelijke Twist, Het eerelooz' Bedrog, dat zich met trouw vernist; En woekrend' Eigenbaat, d'onnoosle niet bestrijden. De Boosheidt moet men, eerze wortel schiet, afsnijden. Langs zulk een hooftspoor plag zijn grootvaâr vol beleidt, Zijn vaader en zijn broêr, elk om hun deugdt verbreit, Tot heil van d'Amstelstroom, op 't loffelijkst, te draaven. 't Stadthuis is van 't geslacht der wijz' en dappre Graaven Tweehondertjaar bekleedt, en 't bloeit noch als het plag. Een Staatnut Stamhuis past het Burgerhooftgezag. Vorige Volgende