Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 659]
| |
Daar men 's vyandts macht bespringt;
Zing geen meer van steên en schanssen:
't Is nu tijdt ten rey te gaan,
Geperruikt met mirtekranssen.
Venus schrikt voor lauwerblaân.
Lauwer wordt door bloedt verkreege'.
't Oorlog is vol gruwlijkheidt.
Zing, ey! zing de Huwlijxzeege,
Daar Kupid' het vaandel zweit:
Want van Baarle is verwonnen,
Door Suzannaas aangezicht:
Door die hemel met twee zonnen.
Schoonheidt is een scherpe schicht.
Oogen zijn vol gloênde pylen.
Dit getuigde Baarles hart,
Dat de Mingodt zocht t'ontylen;
Maar het Goodtje riep van vart:
Vlucht daar 't ongediert gaat huilen:
Zelf in 't diepst' van d'Oceaan.
Minnevier is niet t'ontschuilen.
Liefde doet de visschen braân.
't Ongedierte voelt haar toortsen.
Hier meê zweeg de Stookebrandt.
Baarle, vol van minnekoortsen,
Wurp het Rechtboek uit zijn handt.
Liefde wraakt de hooge lessen.
Hy heeft niet dan dicht geacht.
Minnaars minnen Zanggodessen.
Dichtkunst heeft een groote kracht.
Vaarsen kunnen 't hart deurbooren,
Door 't bestieren van de tong.
Maar Suzanna stopt' haar ooren,
Als hy haar van min opzong.
Zy bemint het maagden leeven:
| |
[pagina 660]
| |
Want zy heeft voor hem gevloôn.
Baarle, door de min gedreeven,
Badt, geknielt voor Venus troon:
Kaizerin van alle harten!
Maak Suzannaas hart gedwee;
Doe haar boezem eenmaal smarten
Van een zelfde minnewee.
Niemandt heeft 'er meedelyden,
Of hy voelt de zelfde quaal.
Help, o Venus! help my stryden.
Maak dat ik eens zeegepraal.
Hier op liet zich Venus hooren:
Op, van Baarle, voort van hier;
Want Suzanna, noch bevrooren,
Blaakt eerlang van minnevier.
Hier meê is haar stem verdweenen;
En van Baarles hoop kreeg standt,
Wie dat hoop heeft staakt het weenen.
Pelgrom rusten nu op 't landt,
Overdekt van lindeboomen:
Hier is haar 't gevleugeldt kindt,
Als de droomgodt by gekoomen:
Waar verschuilt gy, als ontzint,
Sprak hy, om de Min te schuwen?
Niemandt kan de Min ontvliên.
't Menschendom bestaat in huwen.
Poogt gy Min het hooft te biên?
Hy die d'aardt een zonschijn koste,
Offerde zijn strijdbre knots,
Daar hy 't aardtrijk door verloste,
Voor 't altaar des minnegodts,
Om een zwakke vrouw te winnen:
Deeze deedt zijn harde handt
Niet dan zachte draaden spinnen.
| |
[pagina 661]
| |
O Suzanna! zulk een brandt
Hulp Alcides, die de reuzen,
Staag van menschebloedt begruist,
Spijt hun krachten, wist te kneuzen,
Door de slaagen van zijn vuist,
Het bevroozen bloedt aan 't ziede.
Hier op zweeg het blinde wicht:
Maar het prikt haar eerst in 't vliede,
In haar boezem met zijn schicht.
Hier op is de slaap vervlogen:
Want Suzanna was vol vuur.
Zoo wierdt zy tot min bewoogen,
Die eerst standt hiel als een muur.
Vraagt my iemaandt naar de blijken?
't Blijkt hier in de Bruilofszaal.
Alle rampen zijn aan 't wijken.
O van Baarle! rijk van taal,
Lees nu voor d'uitheemsche spraaken,
Niet dan rooz' en lelyblaân,
Met uw mondt, van Pelgroms kaaken:
Maar wilt gy uw lust verzaân?
Wacht u dan vry voor de glensters
Van het vrindelijke git,
Dat 'er in d'agate vensters
Van haar hooge voorhooft zit:
Want de dartle minnestooker,
Heeft haar oogen nooit genaakt,
Als hy pijlen tot zijn kooker
Haalde, daar hy u meê raakt';
Of hy hadt zich op de randen
Van haar mondt met dauw besproeit,
Om zijn vleugels niet te branden.
Op, Suzanna, 't daglicht groeit.
Rechte liefde lijdt geen marren.
| |
[pagina 662]
| |
Kon het schitterende licht
Opzien teegens bey de starren
Van uw hemelsche gezicht,
't Was al booven Tetis kimmen.
Nu heeft zich de Bruidt gezet,
Om de sponde te beklimmen
Van 't bereide bruilofsbedt.
'k Hoor en zie van Baarle kussen.
O! die nu een slagveer hadt
Uit de wiek van Venus mussen,
Vol van Ganymedes nat,
Om de wellust af te maalen.
Blus, o Amstel! blus het vier
Van mijn veeder, door de straalen
Van uw water, of't papier,
Zal, door gloedt, tot asch verdwijnen.
Sluit het echte ledekant
Met de weemlende gordijnen,
Of het raakt hier al in brandt.
Hooft, die het geheim der dingen
Met zijn fenixveêr deurboort,
Zal van 't bruilofsbedt op zingen.
Yder zingt wat dat hy hoort.
Ik zoek niet dan wisse baanen.
Weeten is veel meer dan waanen.
|
|