Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Daniel in de leeuwekuil; door S.T. geschildert. De Nijdt heeft Daniel in 't leeuwenhol gestooten: Maar 't ongediert betoont zich van een zachter aart. Deez' heeft zijn wreede muil en scherpe klaauw geslooten. Een ander lonkt hem toe, en quispelt met zijn staart. Die streelt hem met zijn poot. zulk een begint te likken. Wie om zijn deugden lydt wordt van zijn Godt behoedt. De deugdt, die hemels is, is veilig voor verschrikken. De leeuwen vallen hem, als hy zijn Godt, te voet. Wijst my de Nijdt een wondt, 't gebedt zal hem geneezen. Wie Godt wil vreezen hoeft geen ongediert te vreezen. Vorige Volgende