Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 560] [p. 560] Jupiter en Merkuur in de wooning van Philemon en Baucis, door van Zorg geschildert: in 't huis van den E. Tobias van Domselaar. Jupyn verscheen op d'aardt, en vondt 'er niet dan boosheidt: De tempelen vol twist; het Raadthuis vol geweldt; En alle hooven diep gedompelt in godtloosheidt: De Staatzucht hadt zich in het hart van 't volk gestelt. Hy hoorde waar hy quam de waare deugdt verzaaken. Het heillooz' volk ontziet geen woedendt blixemvuur. Hy zocht de deugdt vergeefs in hemelhooge daaken; Noch vondt hy haar: maar waar? op d'akker in een schuur. Hier wordt hy met zijn zoon eerbiedelijk ontfangen, En aan den disch gezet, bekleedt met spijs en sap. Men vreest hier voor geen drank deurmengt met spog van slangen. De koude doodt verschuilt zich in geen houte nap. De moordt wordt meest bedekt met wijn in goude schaalen. Men durft zich onbeschroomt met landtgewasch verzaân. Hy koos voor dit gerecht geen disch in 's koningszaalen. Wie schalt al wat hy heeft, heeft by zijn gast voldaan. Jupijn is vol van vreugdt, en geeft dit paar de zeegen. Wie dat de gooden eert is nooit om heil verleegen Vorige Volgende