Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Lot met zijn dochters; &c. door V. J. geschildert. Hier ziet men Lot, o schrik! op 't goddeloost' vergaaren. Zijn boezem brandt door lust als Sodoma door 't vuur. Hoe! durft de vaader met zijn eigen dochters paaren? Dit is een heilloosheidt, die teegens de Natuur Der menschen aan durft gaan. o beestelijke lusten! Is 't al waarachtigh? neen: 't is slechts door kunst gemaalt. De handt der geesten laat het teekenkrijt nooit rusten. De dichtpen en 't penseel zijn eeuwigh onbepaalt. Och! 't is de waarheidt: want Godts blaaden doen 't my hooren. Gy wijkt een anders zondt, en pleegt een boozer zondt. Wie bloedtschandt pleegt, verwekt de wraak van Godt tot tooren. Gy zijt niet door de min, maar door de hel gewondt. Verschuil, o Lot! verschuil, uw val is al beschreeven. Hoe! Lot bedrijft geen zondt, schoon hy in zondt verviel: De wijn die 't brein bedwelmt heeft zijn verstandt verdreeven. Wie brein ontbreekt is als een lichaam zonder ziel. Een zielloos lichaam wordt niet als een lyk bevonden. Vlucht, dochters, vlucht van hier, uw vaader heeft geen schult. Wie 't quaadt bedenkt en pleegt, vervalt in dubble zonden. Uw borst is niet door 't vuur der liefde opgevult: Wy zien uw boezem van het helschevuur bewoonen. Bedek deez' gruwelen, eer 't meerder onheil queekt: Of zoo gy 't quaadt laat zien, zoo moet gy ook vertoonen Hoe Godt de godtloosheidt door 't vuur des hemels wreekt. De schrik voor straf zal 't volk het goedt voor 't quaadt doen minnen. De straf is om 't geweldt der boosheidt t'overwinnen. Vorige Volgende