Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 521] [p. 521] Byschriften op schilderyen. [pagina 522] [p. 522] Op de schildery van Abrahams offerhande, &c. Hier ziet men Izak voor zyn vaaders outaar knielen: Deez' neemt, op Godts bevel, het slachtmes in zyn handt. Dit zyn geen verven; neen: hy poogt zijn zoon t'ontzielen. Toef, Abram, toef, ey! toef, en spaar uw eenigh pandt. Wat zal de vaader doen? hy voelt zich fel bestrijden. Natuur weêrhoudt zijn arm, op hoop van niet te slaan. Gehoorzaamheidt gebiedt de gorgel af te snijden. Indien 't Natuur verliest wordt hem geweldt gedaan. Bezwijkt Gehoorzaamheidt, Godt zal tot wraak ontsteeken. De vaader staat verbaasd waar of zijn hart naar helt? Hy steunt op 't woordt van Godt, dat zandt tot zaadt kan queeken. Gehoorzaamheidt behoudt, door 't stark geloof, het veldt. Wie helpt my 't offermes uit 's vaaders handen wringen? Hoe! 't is geen Izak; neen: het is gevormt albast. Het zwaardt, o Abram! zal, door 't slaan, aan stukken springen. Wie dat zijn starker tergt wordt door zijn waan verrast. Ik mis, o spijt! ik mis: de verf bedriegt mijn oogen. 't Penseel der schilderkunst heeft ongemeen vermoogen. Vorige Volgende