Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Juffrouw Maria Koek, Huisvrouw van Joan van Papenbroek. Uw keel, Maria! doet de nachtegaal verdoven; Zijn zang is voor een poos: Maar d'uwe voor altoos. Al wat bestandigh blijft verdient een eeuwigh loven. Gy kunt, als Orfeus, door uw stem de dieren lokken, Zoodanigh was 't geschal, Dat Theben met een wal Van steenen, tot aan 't dak vol starren, heeft getrokken. Gy weet onz' ooren aan uw gorgel vast te binden. Men schat u by 't gemeen, Aleens als een Sireen: Maar tusschen u en haar is een verschil te vinden. Vraagt gy my naa 't verschil? zy doet de menschen sneeven, Door haar betooverzank; En gy, ô zoete klank! Doet, door uw schelle keel, de doode dingen leeven. Vorige Volgende