Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Koffertje van Amber, door haare Keurvorstelyke Doorluchtigheidt Van Brandenburg, &c. aan Geertruidt Huidekoopers van Maarseveen, &c. Dit kunststuk is, tot pronk, uit ambersteen gesneede'. Wie dat het oorlog mint, begeef zich aan een zy: Hier ziet men anders niet dan teekenen van vreede. Saturnus eeuw gedoogt geen wreede tieranny. Al wat afgryslyk is kan d'oogen niet vermaaken. De leeuw en 't lam zyn hier heel veiligh by elkaâr. [pagina 258] [p. 258] Hier durft geen zwangre bus verwoede koegels braaken. De Keurvorst looft het volk een overvruchtber jaar: Zyn krygslauwrieren zyn met vreed'olyf deurweeven. De Brandtsteen toont ons hier de vlugge Stookebrandt. Waar dat de Liefde komt verwacht men niet dan leeven. Hy komt hier te vergeefs met toortslicht in zyn handt: Want Geertruidt heeft zyn toorts en pylen in haar oogen. De lonken van een vrouw zyn schichten voor de Min. Wie wakkre blikken heeft behoeft geen minneboogen. De heldre diamant, de waardtst' in yders zin, Verwint dit stof in glimp, gelyk de zon het maanlicht: Maar deeze kunst verwint de diamantegloedt. Het lichaam wordt geroemt om 't minnelyke aanzicht. De ziel ontfangt haar glans door een oprecht gemoedt. Zoo moet de stof bywyl haar roem door kunst verkrygen. Een vorstelyke gift wordt best geroeme door zwygen. Vorige Volgende