Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Marmerbeeldt van godt Pan, in de tuin, achter 't huis van den Eed. Heer van Maarseveen, &c. Aan Mejuffer Geertruidt Huidekoopers van Maarseveen, &c. Staa, Geertruidt, staa, ey staa, gy moet dit beeldt niet naadren. Hier schuilt een slang in 't kruidt. Dit is een Satyr, die zich huldt met pijnboomblaadren: Hy lokt u door zyn fluit. Zoo schenkt men bittre drank in sierelyke vaaten. Het vleien is vergift bedekt met honingraaten. Gy naakt de boxvoet Pan, de godt der groene weien, Betrouw de schaaker niet. D'onkuisheidt weet de Deugdt door listen te verleien. Syringa is in riet Verandert, toen hy haar in 't vluchten zocht te schaaken. Wie kuis wil blyven moet d'onkuissen niet genaaken. Bedek uw aangezicht eer hy u aan komt randen. De lust dient niet getergt. De schoonheidt is een vuur dat elk van min doet branden. Vlucht, Geertruidt, vlucht, en bergt U vaardigh in 't vertrek, eer Pan u komt verheeren. De krachten van een vrouw zyn teeder in 't verweeren. Vorige Volgende