Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Kupido, in de gedaante van een Mug, door Laura op haar borst doodt gedrukt. De Minnegodt vol heete straalen, Quam gistren in een muggeschijn, Op Lauraas koude boezem daalen, En blies haar hart vol scherp fenijn: Hier ging het goodtje zich verversen, Op bergjes van albastersteen. Hy zoog uit twee robijne kersen Meer zoetigheidt, dan Junoos speen Aan Iupiter weet op te dissen: Het zoetst is hier slechts bitter by. 'k Wil ambrozijn en nektar missen Om Lauraas borst vol lekkerny: Om die bezielde kersetuintjes. De Min was vol van dartelheidt: Hy rolde van d'albaste duintjes In 't sleufje dat haar boezem scheit. Hier heeft zy 't goodtje doodtgesmeeten: [pagina 248] [p. 248] Maar zonder dat zy wist wie 't was. Vrouw Venus zwoer, geheel bekreeten, By Plutoos gloênde zwaavelplas, Dat zy, de moeder van het huwen, Dit dorp zou vliên gelijk de pest. Gy moogt het, riep Amintas, schuwen: Want Laura zal in dit gewest, Voor Venus en Kupid' verstrekken. De schoonheidt kan tot min opwekken. Vorige Volgende