Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] Amintas aan Laura. Sluit, Laura, sluit uw oog, ey Laura! sluit uw oogen: Ik zeng, ik braâ en brandt, Tot in myn ingewandt. De lonken van een vrouw zyn machtigh van vermoogen. Ik voel een Etnaas gloedt: een gloedt van 't brandendt Troien. O lydelooze smart! De vlammen van myn hart Zyn machtigh om al 't sneeuw op Taurus kruin t'ontdooien. Hoe! Laura wat is dit? uw oog is nauw gelooken, Of 't zonlicht wordt verkracht. Ik zie een naare nacht: Een nacht die zwarter is dan 't hol der helsche spooken. Een minnaars oog gedoogt geen dikke duisternissen. Wat is dit voor een oordt? Ik ben, o ramp! in 't noordt. Nu ik de zonnen van uw oogen kom te missen, Begint myn bloedt van koud' te stremmen in myn aaren. Ik voel door deeze vorst Een ysklip in myn borst. In 't lusthof van de min ontmoet men veel gevaaren. Ontsluit de vensters die gy booven uwe kaaken Met wolken hebt omrinkt. Maak dat de zon weêr blinkt; Ja val my weeder aan met zengen, braaden, blaaken, En branden; neen: of laat het brand en my verbranden Zoo raakt myn asch in 't graf; Neen: Laura, 't is te straf: Zoo misten ik uw mondt vol paarlemoeretanden; Uw kaaken van yvoor, die my tot kussen tarten; En boezem van albast, Daar bloedtkoraal op wast. [pagina 230] [p. 230] D'aanminnigheidt is niet dan voor verliefde harten. Wie dat geen min gevoelt zal 't schoonste nauw beoogen. Zoo ik uw glans mach zien, Ik zal geen vlam ontvliên. Een die op weêrmin hoopt kan alle smart gedoogen. Daar blinkt myn Lauraas oog dat my alree komt tergen. De nacht en koud' verdwynt, Nu 't dubble licht verschynt. De schoonheidt kan zich voor geen minnaars oog verbergen. Vorige Volgende