Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verjaaren van Mejuffer Katalina Six, &c. Op, help 't verjaaren van Katlyna zingen: Maar geen Katlyn die wreedt en helsch verwoedt, Oudt Roomen door de moordt der dolle klingen, Wou domplen in een zee van burgerbloedt. De Staatzucht woedt op hoop van heerschappyen: Zy lest haar dorst met bloedt in plaats van wyn. Men weet hier noch van Roof noch moorderyen. Hy Y vindt zachter aart in haar Katlyn; [pagina 227] [p. 227] Dies laat ons, vol van vreugdt, haar jaarty vieren: Maar bindt haar met geen bandt van sierlykheên. Zy pronkt met banden die haar meer versieren: Want toen de zon dit schepsel eerst verscheen, Verscheen zy d'Amstel vol aanminnigheeden. Wie moedigh is op enkel oogsieraân, Zy draagt geen roem op stal van braave leeden. De schoonheidt is een bloem van teedre blaân. Zy eert vernuft en deugdt voor oppergaaven. De felle Doodt heeft aan de Deugdt geen vat. De wysheidt leeft als 't lichaam is begraaven. Geen paarel wordt by haar zoo dier geschat, Als wysheidt die met deugde wil vereenen. Aan zulke keetens bindt zy yders zin. Wie wel gevormt is hoeft geen glans te leenen. Natuurelyk sieraadt bekoort tot min. Hadt ik de geest, gelyk ik wens, van dichten, Ik maakte haar geboortedagh vermaart: Nu toont myn veeder slechts bewys van plichten, En dit bewys beloont gy met een taart. De Dankbaarheidt is lichtlyk te behaagen. Laat ons de zorg nu smooren in de wyn. Het leeven is een bloem van weinigh daagen. Dies vat, in Bacchus naam, dit kristalyn, En drink het bruizendt nat op haar verjaaren. Een zorgelooze geest kan vreugde baaren. Vorige Volgende