Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
Al wat aanminnigh is behoort men op te roemen.
Het aanzicht van dit beeldt wordt te vergeefs gesiert;
Natuur beschilderde haar welgevormde kaaken,
Met roozen, leliën, en al wat liefde baart.
Wie schoon is hoeft zich niet door verf bemint te maaken.
Hoe! deeze bloemen zyn niet door de kunst vergaart:
De lier van Orfeus heeft gediert naar zich getrokken;
Margriet wist door haar keel vol englen, schel van klank,
De bloemen ryk van glans en geur tot zich te lokken.
Niet trekt 'er verder dan bekoorelyke zank.
Haar stem komt in 't gebloemt als in onz' ooren dringen.
Een schelle keel heeft macht op onbezielde dingen.
|
|