220. Kritiek en essay
Ofschoon de grote-tijdschriftenkritiek vrijwel ontbreekt, tonen sommige jongeren veel aanleg voor het essay. Meestal houden zij zich meer met cultuurhistorische vragen bezig, dan met de letteren in strikte zin.
Een belangrijk essayist is f. sierksma [geb. 1917], doctor in de theologie, die in zijn scherpzinnige bundel Schoonheid als eigenbelang [1948] de invloed verraadt van Ter Braak.
Van bijzonder belang is voorts de dichter en criticus h.a. gomperts [geb. 1915] met zijn bundel Jagen om te leven [1949], waarin met name het essay over Du Perron buitengewone kwaliteiten bezit. Later essayistisch werk is gebundeld als: De schok der herkenning [1960]. In 1965 werd Gomperts benoemd tot buitengewoon hoogleraar te Leiden.
Als existentialistisch gericht denker en schrijver verdient hans redeker [geb. 1918] vermelding, voornamelijk om zijn grote essay De dagen der artistieke vertwijfeling [1950].
Onder de Vlaamse essayisten moet in de eerste plaats albert westerlinck [schuilnaam van de Leuvense hoogleraar-priester jose g.m. aerts, geb. 1914] worden genoemd, wegens zijn studies over Van Langendonck, en Van de Woestijne, en zijn kritische beschouwingen Wandelen al peinzend [1960].
Met zijn grote essay over Jan van Nijlen toonde c. bittremieux [geb. 1920] overtuigend zijn bijzondere begaafdheid.
Tot de belangrijkste jongere critici behoort kees fens.