193. Herman de Man [pseud. van S.H. Hamburger, 1898-1946]
Levensloop: Van joodse afkomst, oorspronkelijk in de handel. Later katholiek geworden. Tijdens de inval in Frankrijk; vandaar naar Engeland, en tenslotte naar Curaçao in dienst van de Radio. Verloor bijna zijn gehele gezin door de jodenvervolgingen. In 1946 bij een vliegtuigramp omgekomen.
Als schrijver van regionale romans dient naast Coolen onmiddellijk Herman de Man te worden genoemd. Gedurende zijn jeugd woonde deze auteur in de lage streek bij Schoonhoven en Oudewater, waar een streng calvinistisch boerenras leeft. In de beste boeken van Herman de Man is dit stoere, godvruchtige volk aanwezig: Rijshout en rozen [1924]; Het wassende water [1926]. Een poging tot het schrijven van een roomse roman mislukte: Maria en haar timmerman [1932]. In zijn latere werk is de verteller weer naar oude trant en met bekend succes werkzaam: Een stoombootje in den mist [1933], Scheepswerf De Kroonprinces [1936], Kapitein Aert Luteyn [1937]. Herman de Man beschouwde het boeiend vertellen als het hoogste element van schrijverschap; zijn polemiek gold dan ook de al te verfijnde of al te intellectualistische literatuuropvattingen, die hij te zeer een artistiek onderonsje achtte. Dat knap vertellen samen kan gaan met verantwoorde psychologie en persoonlijke stijl, heeft De Man zelf in zijn beste romans bewezen.