Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
174. Marnix Gijsen [schuilnaam van dr. J.A. Goris, geb. 1899]aant.Levensloop: Geboren te Antwerpen. Studie in de filologie te Leuven. Tijdens de tweede wereldoorlog en daarna, cultureel vertegenwoordiger van België in Amerika. Sinds 1964 woonachtig te Brussel. De poëzie van Marnix Gijsen, gebundeld onder de titel: Het huis [1925], is een uiting van gelovig en hartstochtelijk katholicisme in versvormen die deels bepaald zijn door het expressionisme, deels door de nieuwe zakelijkheid. Na aanvankelijk te hebben geschreven in een brede hymnische stijl, zoals ook Achilles Mussche, verkoos Gijsen al spoedig de anekdote, het losse voorval, dat bij hem echter symbolische waarde kreeg en daardoor soms doet denken aan de zeventiende-eeuwse emblemata-kunst. Vol kritiek jegens de bestaande gevoelspoëzie, streefde hij naar objectiviteit: de ontroering moest bij de lezer niet worden gewekt door ritmische en muzikale, maar door plastische kwaliteiten, niet door bezwering maar door aanschouwelijkheid, niet door gevoel maar door bittere eerlijkheid. Na een onderbreking van twintig jaar, waarin alleen enkele studies en reisbeschrijvingen verschenen zijn, toonde Marnix Gijsen zich na de tweede oorlog opeens een buitengewoon begaafd novellist. Niet langer katholiek, bracht hij zijn kosmopolitisch humanisme en zijn ironische mensenkennis op bewonderenswaardige wijze tot uitdrukking in Joachim van Babylon [1946], de analyse van een mislukt huwelijk, die aanleiding is geweest tot het ontstaan van verschillende ándere novellen, o.a. Een vrouw met name Suzanna [1956] door yvonne de man [geb. 1894]. In Telemachus uit het dorp [1948] rekent Gijsen af met de klerikale opvoedingsmethoden van zijn jeugd; De man van overmorgen [1949] verbeeldt het conflict tussen succes en geweten; Goed en kwaad [1950] bewijst het ontoereikende van de maatschappelijke moraal; Klaaglied om Agnes [1951] is de aangrijpende autobiografische geschiedenis van een jeugdliefde; De vleespotten van Egypte [1952] behandelt spotlustig een aantal Vlaamse én Amerikaanse excessen. In Amerika spelen ook De kat in den boom [1953], Er gebeurt nooit iets [1956] en Lucinda en de lotoseter [1959], terwijl Vlaanderen de stof heeft geleverd voor De oudste zoon [1955] en Ter wille van Leentje [1957]. In de verbinding van de karakteristieke anekdote met de morele problematiek ligt Gijsens grote kracht. |
|