Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
69. Petrus Augustus de Genestet [1829-1861]aant.Levensloop: Geboren te Amsterdam. Vroeg wees; op zijn 12de jaar naar een kostschool te Barneveld. In 1847 ‘staatsexamen’; in 1852 remonstrants predikant te Delft. Na het verlies van vrouw en zoontje ambteloos te Amsterdam [1860]. Tijdelijk verblijf te Bloemendaal; gestorven te Rozendaal [Geld.] en aldaar ook begraven. De aanleg voor poëzie bleek bij De Genestet al vroeg. Als student dweepte hij zowel met de romantische Engelse en Franse dichters als met Van Lennep en Beets. In 1852 sloot hij zijn jeugd-periode af met de Eerste gedichten. De levenslustige, beminnelijke jonge dichter toont hierin, welke richting zijn talent zal kiezen. De retorische navolging van buitenlandse modellen laat hij weldra varen om tot ‘natuur en waarheid’ terug te keren. Met zijn gezonde scherts, zijn hekelende spot en pittige uitdrukking koos hij partij voor vrijheid en vooruitgang. Toch werd hij het meest bekoord door zachte vroomheid en intiem huiselijk geluk. Tot deze periode behoren ook twee geestige vertellingen in Frans-romantische trant: Fantasio [1847-1848], waarin hij zijn luim in vele uitweidingen de vrije loop laat, en de beter gecomponeerde St.-Nicolaasavond [1849, eerst gedrukt in 1860], een aardige satire op het strooien met ridderorden. Een latere proeve in deze trant, De Mailbrief [1858], bleef onvoltooid. Afzonderlijk verscheen in 1860 een bundel Leekedichtjens. Met deze kleinere versjes en puntdichten mengde hij zich als geestverwant van de moderne theologie in de strijd op kerkelijk gebied, die toen zoveel pennen in beweging bracht. Hij kantte zich met zijn geestig woord evenzeer tegen de bekrompenheid van de orthodoxie, als tegen het ongelovig liberalisme van Jan Rap. De gedichten van zijn tweede periode zijn door De Genestet uitgegeven onder de titel Laatste der eerste [1861]. Daarin weerspiegelt zich zijn gelukkig huwelijksleven [Jong-Hollandsch binnenhuisje], zijn smart [Het haantje van den toren] en zijn vroomheid. Het zijn ‘onder-onsjes’, zoals Beets ze ook schreef, maar in dat genre behoren ze tot het beste. Uit de titel Laatste der eerste blijkt dat de dichter in 1861 zijn jeugdwerk afgesloten achtte en een periode van rijper kunst tegemoet hoopte te gaan. Een vroege dood heeft deze veelbelovende ontwikkeling verijdeld. |
|