Schets van de Nederlandse letterkunde
(1966)–Garmt Stuiveling, C.G.N. de Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
3. Historische samenhangaant.Evenmin als het begin kan het einde van de middeleeuwse letteren met een jaartal worden aangegeven. Door hervorming en renaissance krijgen nieuwe geestesrichtingen de boventoon. De kentering valt in de eerste helft van de zestiende eeuw. Bij benadering kan men dus als grenzen aangeven: 1150-1500. Een onderverdeling van deze periode is moeilijk, doordat de verhoudingen ingewikkeld zijn. Verschillende gewesten en verschillende standen zijn telkens op eigen wijze in de letterkunde van die eeuwen vertegenwoordigd. In hoofdzaken is het verloop aldus: | |
13de eeuw:Krachtige opbloei van de letterkunde in de volkstaal, onder Franse invloed, gedurende korte tijd in Limburg, later voornamelijk in Vlaanderen en Brabant. Ridderromans. Reinaert. Leerdicht. Kloosterpoëzie. Lyriek. Mystiek proza en poëzie van hadewijch in Brabant. Typisch vertegenwoordiger van deze eeuw is jacob van maerlant [± 1235-1300]. | |
14de eeuw:De letterkunde van de vorige eeuw vindt bewonderaars en navolgers. Verloop van de Ridderromans. Grote invloed van Maerlants werk: leerdichten, geschiedwerken, strofische gedichten. Typisch is de Brabander jan van boendale [± 1280 - ± 1350]. Bloei van de geestelijke epiek: Beatrijs. Een nieuwe stoot geeft het mystieke proza van de Brabander jan van ruusbroec [1293-1381], waarvan de invloed in de vijftiende eeuw diepgaande is, vooral in de noordelijke gewesten. Bloei van het wereldlijk toneel: abele spelen en kluchten [±1350]. In de tweede helft van deze eeuw komt Holland meer naar voren. | |
15de eeuw:De burgerij gaat in breder kring belangstellen en deelnemen. De rederijkerskamers komen op, hoofdzakelijk in de zuidelijke Nederlanden. Het drama krijgt een didactische inhoud: mysterie- en mirakelspelen [1400-1500], moraliteiten [eind 15de eeuw]. Het wereldlijk lied, in oorsprong ouder, kennen we voornamelijk in jongere vorm, doordat het eerst later werd opgetekend. In de noordelijke gewesten: bloeitijd van het stichtelijk proza en het geestelijk lied, onder invloed van de moderne devotie. |
|