Nederlandse spraakkunst
(1947)–C.G.N. de Vooys– Auteursrecht onbekend207 Het zelfstandig pronomen als kern van een groep.Dit Hoofdstuk had ook als onderdeel van de substantief-groep behandeld kunnen worden, maar door allerlei verschillen geven wij de voorkeur aan een afzonderlijke bespreking. 1o. Verbinding van het zelfstandig pronomen met lidwoord. Bij het demonstratief komt deze verbinding begrijpelijkerwijze niet veel voor. Degene is tot samenstelling geworden (§ 91). De(n) deze en de(n) dië zijn in het beschaafde gebruik niet doorgedrongen (§ 39). Gewoon is het lidwoord bij zelfstandige possessieven: het mijne, de mijnen, het uwe, enz. Het onbepaalde voornaamwoord wordt wel begeleid door het onbepaalde lidwoord: een ieder, een iegelijk, een belangrijk iets. In het laatste geval met tussenvoeging van een adjektief. 2o. Verbinding van twee pronomina. a. geen een (overgaande tot samenstelling: elkeen, iedereen), zij allen. b. door verbinding met voorzetsel: elk van ons, (ons huis en) dat van hem. 3o. Verbinding van pronomen en adverbium. a. met achtergeplaatst adverbium: jij daar, die daar links. b. met voorgeplaatst adverbium: niet ik, zelfs hij, ook jij, zo iets, nogal wat, tamelijk wat, samengesmolten in: vrijwat. c. met voorzetsel: (Het feest van vandaag en) dat van gisteren. 4o. Nauwe verbinding met partikels of andere woorden, die de betekenis veralgemenenGa naar voetnoot1), b.v. | |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
wat ook, wie ook. Vgl. in het Mnl. in omgekeerde orde: ooc wat naast wat soGa naar voetnoot1), gelijk wat, onverschillig wie, om 't even wie. 5o. Verbinding met een substantief als appositie:
6o. Verbinding met een telwoord:
Na de M.E. is buiten gebruik geraakt de verbinding: si twee of si some = sommigen van hen. 7o. Verbinding van het onbepaalde pronomen met een geflekteerd adjektief of pronomen:
In het Middelnederlands was zeer gewoon de verbinding van wat met de genitief pluralis of singularis van een substantief: wat felre manne, wat saken, wat talen, in wat lande, in wat manieren. Langzamerhand werd wat adjektivisch opgevat, zodat syntaktische verschuiving plaats had, maar nog lang sloot zich stereotiep, ook bij mannelijke en onzijdige woorden, een adjektief op -er aan. Bij Vondel b.v. zowel wat booser plaghen, wat duller razernij als analogisch: wat grooter Vorst, wat strengher lot.Ga naar voetnoot3) Nog bij Staring vindt men het bekende voorbeeld: wat raarder kuur. Evenzo werd niet = niets met een genitief verbonden, zowel van het substantief: niet venijns, als van het pronomen: des niet,Ga naar voetnoot4) dier niet. Doordat nu het onbepaalde pronomen niet samenviel met het bijwoord niet ontstonden eigenaardige konstrukties, waar de oude genitief de rol vervulde van subjekt of objekt. Twijfelachtig is nog: ‘Des en mach niet gescien’, of ‘Si en wildens niet doen’, maar stellig: ‘Daer si Pieters niet en horden’.Ga naar voetnoot5)
Opmerking: Een andere verschuiving had plaats, toen men in wat nieuws, wat moois, wat lekkers het laatste woord als substantief ging opvattenGa naar voetnoot6). Zo komt reeds in 't Mnl. goets voor, b.v. enen goets doen, enen goets onnen = genegen zijn (Stoett § 166 Opm. II). Vgl. ook: veel praats hebben, en zie § 208 sub 12.
In poëzie (o.a. in de Gids-tijd) worden wat en de afhankelijke genitief ook wel gescheiden, b.v. ‘Wat uw verbeelding bekoorlijks kan malen’ (Heye). 8o. Het vragende voornaamwoord kan door verbinding met (dan) ook onbepaald worden: wie (dan) ook.
| |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
Opmerking: Ook het betrekkelijke voornaamwoord kan algemeen gemaakt worden: wie weet welke, ‘God-weet-welke onrust’. | |||||||||||
208 Groepvorming bij de telwoorden.1. Koppeling van getallen. Boven twintig worden de namen gevormd door de eenheden voorop te plaatsen en met en aan de tientallen te verbinden (§ 46). 2. Verbinding van twee gelijke getallen met een voorzetsel: één voor één, twee aan twee, twee bij twee. 3. Verbinding met een lidwoord of voorafgaand aanwijzend vnw.: de vijf, deze twee of een volgende bepaling met een voorzetsel: twee van die boeken, een uit de hoop. Een genitief (twee dier boeken) is nauwelijks meer in levend gebruik. 4. Verbinding onder invloed van het schriftbeeld, vooral door de aanduiding in cijfers, een verschijnsel dat dus met de spellinguitspraak verwant is, b.v. in titels en opschriften: Willem drie (Willem III)Ga naar voetnoot1), Hoofdstuk zes (Hoofdstuk VI), jaartallen: achttien acht en veertig (1848), prijzen: dat kost één twintig (ƒ 1.20), spoortijden: de trein vertrekt drie uur zes (3.06), in de wiskunde drie komma zes (3,6). 5. Verbindingen waarbij in tijdsaanduiding het woord uur als overbodig achterwege blijft; dus te vergelijken met het bovenstaande één (gulden) twintig (cent). Hoe laat is het? Bij ene(n), kwart voor vier, na zesse(n), voor zeven, enz. 6. Bepalingen voor of na het telwoord geplaatst, om benaderde getallen aan te geven: ongeveer, bijna, zowat, ruim twintig; om en bij de twintig, een goeie twintig, plus-minus twintig (opnieuw onder invloed van het schrift: ± 20), een dag of wat, een dag of acht, een stuk of twintig (te verklaren uit oorspronkelijk: één stuk of twee > één stuk of meer?); er waren een twintig toehoorders, (nog) geen twintig, (iets) minder dan twintig. Vergelijk ook: een uur twee drie. 7. Bij ranggetallen wordt het begrip ‘deel’ niet uitgedrukt: twee derden. Evenmin het begrip ‘stuk’ als men zegt: Het glas valt in tweeën. Al is dat oorspronkelijk geen meervoudsvorm, maar alleen verklaarbaar uit de oude eenlettergrepige datief tween (§ 46), toch zal het voor het tegenwoordige taalgevoel licht identiek zijn met twee stukken. Vgl. ook: Je raadt het in geen tienen (nl. keren). 8. Eigenaardig, en alleen door analogie verklaarbaar, is de verbinding: wij zijn met z'n achten.Ga naar voetnoot2). Uitgangspunt moet geweest zijn uitdrukkingen als: wij waren met ons (n.l. meegerekend) acht, | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
zij waren met hun (n.l. meegeteld) acht. Daarbij valt in ons en hun het persoonlijke en het bezittelijke voornaamwoord samen. Wordt het ten onrechte als bezittelijk gevoeld, dan kan door analogie z'n optreden, terwijl dan als volgende stap ook de eerste persoon analogisch de plaats inneemt van de derde. 9. Het Middelnederlands kende nog verbindingen van voornaamwoord en telwoord, die na de M.E. in onbruik geraakt zijn, n.l. wi viere, si hondert = wij met ons vieren, zij met hun honderd, of eenvoudig = honderd andere (Stoett § 100), si some = sommige van hen, en daarnaast, met absolute konstruktie: hem derde = terwijl hij de derde was (Stoett § 102). Opmerkelijk is in de Statenbijbel de eenmaal voorkomende verbinding sijn achtsten (Heinsius § 237). In de hedendaagse verbindingen wij tweeën, jullie drieën, ons drieën ziet Den Hertog (blz. 124) ‘telwoorden in meervoudsvorm’. Inderdaad zal het voorafgaande meervoudige woord analogisch ingewerkt hebben, al is meervoudsvorming bij een meervoudig begrip als zulk een telwoord aangeeft, eigenlijk ongerijmd. Misschien is te denken aan invloed van de oude datiefvorm (§ 46). Dan zouden uitdrukkingen als met ons tweeën, onder u drieën (met voorzetsels) voorafgegaan zijn. 10. Het onbepaalde telwoord allen kan verbonden worden met het persoonlijk vnw.: wij, jullie, zij allen. Evenzo het bepaalde telwoord beiden: wij, jullie, zij beiden. 11. Als ieder verbonden wordt met een, voelt men iedereen als samenstelling (vgl. elkeen), maar een ieder, een iegelijk is nog een groep, die uitgebreid kan worden tot: elk-en-een-ieder, elk-en-een-iegelijk. In het Mnl. vindt men ook de verbinding die menige = menigeen en die some = sommigen. 12. De zelfstandige onbepaalde telwoorden wat, veel, weinig, luttel, genoeg werden oudtijds verbonden met de partitieve genitief van de stof- of massa-naam. Resten daarvan zijn: wat moois, veel goeds, weinig zaaks, luttel tijds, praats genoeg, e.d., maar daarbij heeft de in § 207 besproken syntaktische verschuiving plaats waardoor wat, veel enz. adnominaal worden. Elk, ieder worden nu vaak verbonden met een partitieve bepaling in genitiefvorm of ingeleid door van: elk van de (der) aanwezigen. 13. Voor de kombinatie van een vooropgeplaatst bepaald aantal met eerste zijn afwisselend in gebruik: ‘de eerste drie dagen’ en ‘de drie eerste dagen’. Tegen de laatste verbinding heeft men wel, op grond van de grammaire raisonnée, bezwaren geopperd, omdat er maar één eerste dag is! Maar dan zou ook b.v. ‘de laatste dagen van de vakantie’ af te keuren zijn. Voor een duidelijke groepering in drieën kan men het substantief drietal gebruiken. | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
14. Onbepaalde betekenis krijgen de verbindingen: de een of ander, de eerste de beste. | |||||||||||
209 Groepvorming bij het adverbium.1o. Koppeling van twee adverbia door een bindwoord (en, of, noch). Talrijk zijn de voorbeelden: hier en daar, hier of daar, hier noch daar, niet hier, maar daar, op en neer, heen en weer, her- en derwaarts, wijd en zijd, toen en nu, nu en dan, nu of nooit, voor en na, wel of niet, al dan niet, zus of zo, kort en goed, van heinde en ver. Soms herhalend-versterkend: door en door; nooit ofte nimmer; vergroeid in opentop (< op ende op), uitentuit (< Mnl. ute ende ute ‘ten einde toe, volledig’).
Opmerking: Te vergelijken is het correlatief gebruik van adverbia of adverbiale uitdrukkingen als: enerzijds - anderzijds, nu eens - dan weer, jaar in - jaar uit.
2o. Verbinding van twee adverbia: daarheen, hierlangs, onderlangs, (n)ergens heen, dicht bij. In de meeste gevallen worden ze als eenheid beschouwd en dus aaneen geschreven. 3o. Verbinding van praepositie en adverbium: langs hier, van daar (uitgebreid tot: hier-, daar van daan), van waar, tot nu, tot dan (uitgebreid tot: tot nu toe, tot dan toe), van voren af aan, van toen af, van dan af (Zuidnederlands).
Opmerking: vandaan (nog versterkt tot daar van daan) kon eerst ontstaan toen daan (Mnl. danen) niet meer gevoeld werd als: vandaar, waardoor kontaminatie mogelijk werd (vgl. hier heen).
4o. Versterking door een adverbium van graad: Het versterkende adverbium gaat voorop: zeer goed, heel zeker, zo ver; in het Mnl. was ook achterplaatsing mogelijk: harde sere, genoech sere, vele utermate. 5o. Verbinding van een adverbium met een vooropgeplaatst substantief: B.v. het huis langs, de berg op, de rivier over, de dood nabij, het gevaar te boven; trap-op, rtap-af; dag in-dag uit. Tot samenstelling geworden in bergopwaarts. In het hedendaagse Nederlands vertoont het substantief geen vormverandering; oudtijds stond het in de datief, b.v. Mnl. den berghe bi, ere valdore bi; soms in de genitief: (hi was) stervens naer.Ga naar voetnoot1) 6o. Verscheidene van de in § 186 genoemde adjektieven kunnen ook adverbiaal met een substantief verbonden worden: | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
hij deed het een jaar lang; ze sprongen huizen hoog; hij woont een uur ver. Vgl. ook: een jaar terug. Hiervóór is besproken dat deze bijwoorden door omzetting in voorzetsels overgingen. Nu nog staat naast elkaar: de kamer in (richting aangevend) en in de kamer (plaats bepalend). Ook vóór- en achterplaatsing is mogelijk: voor het huis langs, om de stad heen, naar Utrecht toe, van Pasen af, van het middelpunt uit, waaruit weer door contractie dubbele adverbia of praeposities kunnen ontstaan: voorlangs, omheen, vanaf, vanuit, buitenom e.d. Reeds in het Mnl. vindt men de verbindingen: van ane sine side, van in, van over, van up, enz. 7o. Verbinding van een adverbium met een verduidelijkende voorzetsel-bepaling: daar bij jou, hier in de stad, ver van huis, toen in oktober, nu in de lente, destijds in de Middeleeuwen, zo op slinkse manier. Zulk een bepaling kan zich ontplooien tot een zin, b.v. in plaats van: hier in je geboortestad: hier waar je geboren bent. | |||||||||||
210 Groepvorming bij het voorzetsel.Koppeling. Twee voorzetsels kunnen door en gekoppeld, dienst doen bij hetzelfde substantief: in en om de stad, tijdens en tengevolge van de bezetting. De verbinding om en bij wordt pleonastisch gebruikt voor het begrip ongeveer. Om een dubbelzinnig gebruik van tot in gevallen als: ‘tot 15 Mei’ te vermijden, kwam de verbinding tot-en-met (d.i. met inbegrip van ...) tot stand. Wanneer een voorzetselbepaling door een ander voorzetsel ingeleid wordt, b.v. in de stad door tot, dan kan daaruit geleidelijk een verbinding van de beide voorzetsels ontstaan om plaats of beweging nauwkeuriger aan te geven: tot in de stad, van onder de puinhopen, tot over de gracht, van uit de vesting. Dat men dit laatste, volgens sommigen, af zou moeten keuren, omdat van hier ‘overtollig’ is, is ontaalkundig. Het taalgebruik is niet afkerig van zulke versterking (vgl. tot Pasen toe). Evenmin kan men bezwaar maken tegen het gebruikelijke vanaf. Oorspronkelijker is: van gisteren af (met een volgend bijwoord af) dan vanaf gisteren, maar van ... af werd als een afstands-compositum opgevat, en smolt dus licht samen tot een nieuw voorzetsel, gelijk indertijd tot (uit tote), van (uit af-an) samengegroeide voorzetsels waren.Ga naar voetnoot1) In het Mnl. zijn zulke dubbele voorzetsels talrijk: van ane, van ute, van in, van over, van op, van voor (vgl. thent naast thent aen, - in, - op, - tot.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
Het voorzetsel te, eerst plaatsaanduidend, dan ook doelaanduidend, werd een ‘leeg’ woordje, toen het afkomstig uit het oude gerundium, allengs zijn betekenis verloor. Gaat er dan een voorzetsel vooraf, dan ontstaan verbindingen als na te, voor (al-vorens) te, door te, om te, zonder te, waarbij de praepositie geen betekenisverandering ondergaat. Een grote uitbreiding kreeg het aantal voorzetsels, of liever voorzetsel-uitdrukkingen, door de verbinding van een voorzetselbepaling met van, als: naar aanleiding van, ter zake van, enz. (§ 94); een enkele maal ook met een ander voorzetsel: met het oog op. Er bestaan ook verbindingen, door Gerlach Royen ‘voorzetselachtig’ genoemd,Ga naar voetnoot1) nl. voorzetsel en substantief met ingesloten genitief: om des geloofs wille, van vaders zijde. In het Mnl. zijn om - wille, van - wegen, van - side, van - halven, in - gewise gebruikelijk. Daaruit ontstonden later samenstellingen als: deswegen, om onzentwille, allenthalven. | |||||||||||
211 Groepvorming bij het voegwoord.De verwantschap met de voorzetsels blijkt daaruit, dat als parallel met de bovengenoemde verbinding van voorzetselbepalingen + van voegwoordelijke verbinding + dat voorkomt: in weerwil dat, naar mate (dat), naar gelang (dat), waarbij dat soms achterwege blijft. Vergelijk verbindingen met als: voorzover als, inzover als waar het eerste deel echter, blijkens het aaneenschrijven, reeds als samenstelling gevoeld wordt, evengoed als bij zoals. Als afstands-compositum voelt men reeds het toegevende of .. al, of .. ook, dat op één lijn staat met het oudere of .. schoon, (al .. schoon), waaruit het tegenwoordige ofschoon ontstond. Tot de voegwoordgroepen behoren ook de correlatieve en ... en, noch ... noch, hetzij ... of, zowel ... als, en het in het Mnl. gebruikelijke beide ... ende, dat Huygens nog kent (b.v. Zeestraet, vs. 58: ‘Waer mé 't bey, wel gesint te maken is en besigh’), en dat (misschien onder Engelse invloed?) ook in de negentiende eeuw nog voorkomt. | |||||||||||
212 Groepvorming bij interjekties.Hoewel wij de interjekties niet onder de woordsoorten gerangschikt hebben, geven wij als aanhangsel een overzicht van de verbinding met verschillende woorden. Bij de behandeling in | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
§ 15-17 werd al gewezen op de veelvuldige koppelingen en verdubbelingen. Dat vloeit voort uit de aard van deze onbeheerste uitingen: een kreet, een gil kan overgaan in gejammer; een blijde uitroep in gejuich. Wee! wordt verbonden met o, en uitgebreid tot owi owach (Mnl.), och, zo, wel foei worden licht verdubbeld of met andere interjekties gekoppeld (och kom, enz.). Als Vondel in een hekeldicht zijn vijand hoont, herhaalt hij: o jemy, o jemy! en Multatuli laat in Woutertje Pieterse een ongelukkige jammeren met ochotochotochot! Er zijn nog verschillende andere verbindingen mogelijk, waardoor de uitroep min of meer het karakter van een zin begint te krijgen:
Huygens gebruikt: foei van, dat in de negentiende eeuw nog door Potgieter nagevolgd wordt: ‘foei van de onmenschelijk- | |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
heid’. Het WNT acht dit ‘waarschijnlijk een navolging van het Franse fi de.’ Ten slotte nog een opmerking over de betrekking tussen de interjektie en de begeleidende zin. Dat de benaming ‘tussenwerpsel’ zonderling is, omdat deze uiting niet altijd ‘tussen’ zinsdelen ingeworpen wordt, maar juist meestal aan een zin voorafgaat, is bij de vroegere bespreking en de daar gegeven voorbeelden reeds gebleken. H. Wunderlich heeft nadrukkelijk gewezen op de eigenaardige rol van de interjektie als opening van het gesprek.Ga naar voetnoot1) Bij levendige aandoening uit zich eerst de stemming, het gevoel in een uitroep, soms in ongeartikuleerde klanken; krijgt men dan de volle beheersing over zijn stem, dan volgt in zinsvorm een opheldering ter motivering van de aandoening. W. de VriesGa naar voetnoot2) ziet terecht reeds in een bovengenoemde verbinding als O die stamper! een ontlading van het gevoel, gevolgd door een specificatie, waarbij dus weer het intellekt achter het gevoel aankomt. Als parallel bij de vroeger gegeven voorbeelden noemen wij nog gevallen als: Au (reaktie op pijn), wat een pijn! Brr (met rilling), wat heb ik het koud! (verklaring). - Hé (uiting van verwondering), ben je nog thuis? (oorzaak van die verwondering). - Nou, toe nou (ongeduld), ben je nog niet klaar! - Nee maar (verontwaardiging), dat is niet langer te verdragen! - Ach (klacht, met zelfverwijt), nu heb ik mijn boek vergeten! - Hè (bevredigd verlangen), dàt heeft gesmaakt! Maar ook het omgekeerde is mogelijk, wanneer ‘het hart in woorden uitgestort is, en zich daarna door kreten en zuchten ontlast’, gelijk Amaat Joos in zijn voordracht over Het Gevoel in de Spraakkunst opmerkt en met aardige voorbeelden o.a. uit Vondel, toegelicht heeft.Ga naar voetnoot3) Dat inderdaad ook inlassing, met onderbreking van de zin, voorkomt, en zelfs kan leiden tot oplossing in het zinsverband, zonder omringende pauzen, is ook hiervóór reeds aangetoond, maar dan is ook de interjektie van aard veranderd en tot regelmatige bepaling geworden. Voor de klanknabootsende interjekties geldt hetzelfde. Wanneer Mikro b.v. van een Afrikaner zegt dat ‘sy velskoene ploefplaf raas met elke tree’, dan is de interjektie in het zinsverband opgelost en tot bepaling geworden. In zo'n geval spreekt Havers van ‘malende Interjektionen’.Ga naar voetnoot4) |
|