Nederlandse spraakkunst
(1947)–C.G.N. de Vooys– Auteursrecht onbekend
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk III.
| |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
Een nog zeldzaam soort van samenkoppeling ontstaat door het streven naar kortheid, als: de man-dag-produktie van een mijn, d.w.z. de produktie, berekend per man en per dag. Taalspaarzaamheid gaf ook aanleiding tot een eigenaardige halve samenkoppeling, waarbij het eerste bestanddeel verkort werd, b.v. dag- en nachtverblijf, geld- en andere zorgen, voor- en nadelen, op- en aanmerkingen, op- en ondergang.Ga naar voetnoot1) Een andere koppeling, die licht in samenstelling kan overgaan, is die van direkt objekt met werkwoord, b.v. les geven (zie § 85 onder 1o). Hetzelfde geldt voor koppelingen van adjektief en substantief als hoge-hoed, lange-pijp (= Goudse pijp), die door versneld tempo en eenheidsaccent, door afwijkende betekenis, de eigenaardigheden van een samenstelling vertonen, maar in ander verband weer los kunnen raken. De aarzeling veroorzaakt dan ook, dat ze gewoonlijk nog niet aaneen geschreven worden. Voorbeelden uit de laatste tijd zijn o.a. korte-rit bij de Haagse tram en de kleine-krant als onderdeel van de Groene Amsterdammer (§ 77). Bij samenstelling is niet nodig dat de samenstellende bestanddelen onmiddellijk op elkaar volgen: woorden als boekhouden, kwijtschelden, waarnemen, gadeslaan, blijven samenstellingen, ook al gaan de delen bij vervoeging uiteen (hij heeft boek gehouden, scheldt de schuld kwijt, enz.). Evenzo b.v. wat voor een, en in oudere taal elk .. ander, of ... schoon. Men noemt dat ‘afstands-composita’ in tegenstelling met ‘kontakt-composita’. Dat men composita in het schrift aaneenvoegt is geen kenmerk, maar een gevolg van samenstelling. De voortdurende en snelle toeneming, schrijft Van HaeringenGa naar voetnoot2) terecht toe aan het gemak dat ze opleveren als middel tot synthese en concentratie, ter vermijding van omslachtige voorzetsel-konstrukties. Hij waarschuwt daarbij tegen overladen samenstellingen als vermogensaanwasbelastingwet, die aan afschrikwekkende Duitse voorbeelden doen denken, maar soms is verkorting mogelijk door een middellid te laten vervallen, b.v. hulp-(onderwijzers) akte, middenstands (examen) opleiding. Eigenlijk kenmerk van samenstelling is veelal de isolering van betekenis. Bij die isolering zijn verschillende graden op te merken:
| |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
In de volkstaal kan men opmerken hoe allerlei woorden op weg zijn om ‘verholen’ samenstellingen te worden, b.v. errepel (aardappel), doppertjes (dop-ertjes), arebei (aardbei), zaddoek (zakdoek), vadoek, pollepel, sterkes (sterkers) enz. Voorbeelden uit het Brabants zijn: aarvel (armvol), haffel (handvol), moffel (mondvol), scholk (schorteldoek). Een eigenaardig verschijnsel is, dat een versmelting van twee woorden tot samenstelling eerst mogelijk wordt als er een suffix aan toegevoegd wordt. In dat geval spreekt men van samenstelling door afleiding. Voornamelijk is dat het geval bij afleidingen op -er, besproken in § 98. Historisch beschouwd zijn er twee lagen van samenstelling: een overoude soort, waarbij het eerste deel in stamvorm met het tweede gekoppeld werd, en een jongere, die uit syntaktische verbindingen ontstaan is of nog kan ontstaan. Er is echter geen reden om deze ook nu nog te onderscheiden als ‘eigenlijke’ en ‘oneigenlijke’ samenstellingen, gelijk men vroeger deed.Ga naar voetnoot1) Immers, beide soorten worden ook nu nog gevormd naar analogie van bestaande modellen. | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
76-82 Samenstelling van substantieven. | |||||||||||||||||
76 Substantief als eerste lid. | |||||||||||||||||
I. Kopulatieve samenstellingen.Ook zonder verbinding met het voegwoord en konden vanouds twee substantieven als gelijkwaardig tot een samenstelling verbonden worden. Men noemt dat dan kopulatieve samenstelling. Zulke zijn b.v. godmens, Christuskind, Moedermaagd, heeroom, manwijf, weerwolf, paardmens (=Kentaur).Ga naar voetnoot1) In jongere periode zijn ze niet zeldzaam, vooral wanneer het betreft de coördinatie van twee substantieven die funkties aangeven; b.v. koninginmoeder, prins-gemaal, priester-dichter, sekretaris-penningmeester, advokaat-procureur, rechter-commissaris; misschien heeft hier buitenlands voorbeeld stimulerend gewerkt. Daartoe kan men ook geografische namen rekenen als Sleeswijk-Holstein, Oostenrijk-Hongarije. Invloed van andere talen is ook daarbij niet onwaarschijnlijk, b.v. punt-komma, naar het Franse point-virgule, maar ontstaan op eigen bodem blijft mogelijk.Ga naar voetnoot2) Verwant, maar toch enigszins anders van aard, zijn de zogenaamde tautologische samenstellingen als: doelwit, doeleinde, regeltucht (Ernest Staes), rooilijn, en in het Mnl. lierwange.
Opmerking: Een eigenaardige koppeling, die tot het Groningse dialekt beperkt bleef, ontstond door het wegvallen van en, b.v. hoakenogen = haken en ogen; kistenkasten = kisten en kasten. Vlg. § 75. | |||||||||||||||||
II. Appositionele samenstellingen.Een tweede deel wordt als soortaanduidend woord toegevoegd, vaak omdat het eerste verouderd was, b.v. struisvogel, damhert, walvis, rendier, windhond, muilezel, tortelduif, eike-, wilge-, denne-, lindeboom, bazaltsteen, kraambed, palsterstok.Ga naar voetnoot3) Daarmee zijn in de volkstaal te vergelijken: portebriséedeur, pain-de-luxe-broodjes. | |||||||||||||||||
III. Bepalende samenstellingen.1o. Substantief als eerste lid. Als het eerste deel van de samenstelling bepalend is, kon dit dus in de oudste periode de stamvorm hebben. Zeldzame sporen daarvan zijn de e in bruidegom, nachtegaal (vgl. Hd. Bräutigam, Nachtigall). Naar analogie daarvan trad later de onverbogen | |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
vorm als bepalend eerste deel op, b.v. zonneschijn, waarnaast in verkorte vorm eerzucht. Vervolgens kon een samenstelling ontstaan uit een syntaktische verbinding, met vóórgeplaatste genitief, vooral wanneer deze, gelijk nog in het Mnl., tussen lidwoord en substantief kwam te staan, b.v. die Gods sone. Toen deze konstruktie buiten gebruik raakte, werd de verbinding te eer als eenheid opgevat. Naarmate de genitieven op -s en -en in de levende taal ongebruikelijk werden, kreeg de analogie vrij spel. In de derde plaats kon het eerste deel van de samenstelling de meervoudsvorm hebben, en dus oudtijds eindigen op -e, -en, -er, -s of zonder uitgang zijn (b.v. schaap, woord: § 23), maar dat een meervoudig begrip noodzakelijkerwijze een meervoudige vorm zou vereisen, gaat reeds voor het Middelnederlands niet op (b.v. duufhuus, diefhanger) en evenmin voor het tegenwoordige taalgevoel, blijkens woorden als horlogemaker, boekhandelaar, rijwielhersteller, fietshok. In veel gevallen is trouwens niet uit te maken of men zich bewust is dat iets meervoudigs bedoeld wordt. Dat zal ook van het verband afhangen: als men boeken rangschikt in een boekenkast zal men eer aan een veelheid denken als wanneer men een boek koopt bij een boekhandelaar. De feitelijke tegenwoordige toestand is dus, dat de oorspronkelijke buigingsklanken eenvoudig bindingsklanken geworden zijn, die volgens vaak onnaspeurlijke analogie zich verbreid hebben. Dat daarbij de analogie grillig te werk gaat, blijkt b.v. als men vergelijkt: schaapherder, schaapskooi, schape(n) markt, schapehok. Die bindingsklanken kunnen dus zijn:
| |||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||
Doordat de meervoudsuitgang -en in het Algemeen beschaafde Nederlands beperkt is tot de Noord-Oostelijke streken, en in het grootste deel van ons land de meervouden op -e eindigen, ontstonden ook bij de samenstellingen dubbele vormen, die beide gelijke rechten hebben. Voorstanders van strenge eenheid in de schrijfwijze trachtten de doolhof-regels volgens de voorschriften van De Vries en Te Winkel te volgen, waarop Kollewijn terecht een vernietigende kritiek uitgeoefend heeft.Ga naar voetnoot1) Noch de regels op grond van ‘welluidendheid’, noch die betrekking hebben op enkelvoud of meervoud, berusten op levend taalgebruik of op het voorbeeld van toongevende schrijvers. Onjuist is b.v. de mening, dat bij duidelijke meervouden de n regelmatig zou voorkomen in die streken waar de meervouds-n inderdaad gesproken wordt. Talrijk zijn de samenstellingen met bindings-e in Groningen en Drente in woorden als: krentebrood, sterrewacht, paardespel, stoelematter, pereboom, mandemaker, die volgens De Vr.-T.W. stellig n zouden moeten hebben.Ga naar voetnoot2) Bij schrijvers uit de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het ‘schrijftaal’ -gezag nog onbetwist was, kan men herhaaldelijk voorbeelden vinden, die tegen de geldende regels zondigen, b.v. bij Busken Huet: monnikewerk, vrouwewereld, woordekeus, dierewereld, menschezoon, boekekennis; bij Cremer: paardemarkt; bij Van Oosterzee: studentetijd; bij Allard Pierson: sterrekunde. Hedendaagse auteurs stellen evenmin vertrouwen in de schoolse regels, maar richten zich veelal naar het beschaafde spraakgebruik. De nieuwe regeling in de officiële Woordenlijst is weinig bevredigend. Vooral de voor de -e(n)- vastgestelde regels zijn te ingewikkeld en zullen daardoor in de praktijk niet voldoen.Ga naar voetnoot3)
De betekenis van zulke samenstellingen is velerlei: de verhouding van het bepalende deel tot het hoofddeel is niet beperkt tot een genitief-verhouding. Als men de inhoud van het samengestelde woord wil vaststellen, is soms een uitvoeriger omschrijving nodig dan door één voorzetsel aangegeven kan worden. Gelijk Van Haeringen terecht opmerkt,Ga naar voetnoot4) heeft de afslijting van casus- en stamdistinctieven de voorwaarden voor samenstelling soepeler gemaakt en daardoor de weg tot nieuwe synthese geeffend. | |||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||
Door samenstelling wordt een beknoptheid van uitdrukking verkregen, die taalverrijkend is. Dat blijkt b.v. als we de volgende samenstellingen met hond zouden omschrijven: hondekar, hondebrood, hondevlees (in tweeërlei betekenis), hondepenning, hondebelasting, hondeneus, hondeweer, een hondebaantje enz. Een afdoende groepering is dus onmogelijk, al zou men de volgende indeling kunnen maken:
Meestal kan men uit de betekenis van de delen wel opmaken wat de samenstelling zal moeten betekenen, maar in andere gevallen beslist het gebruik in een bepaalde tijd of omgeving. Dezelfde verbinding kan in verschillende tijden een geheel andere betekenis krijgen: een boekhouder was in de achttiende eeuw een souffleur, nu een funktionaris op een kantoor; een theetuin is in Indië iets anders dan in Holland. Wat een fietshond, een water-klerk, een zeebaboe is zou men niet enkel uit de samenstellende bestanddelen kunnen opmaken.
Regel is dat het bepalende deel, dat dus het hoofdaccent draagt, voorop gaat. Zonder aarzeling onderscheiden we: mélk-chokolade van chokoládemelk, klókhuis van húisklok, bládvaren van várenblad, stóelleuning van leúningstoel, látafel van táfella. Wanneer men een bepalend substantief met het hoofdaccent wil laten volgen, dan wordt dat niet gevoeld als een samenstelling, maar als een syntaktische groep. Biérglas is dus een samenstelling, maar ‘een glas biér’ een syntaktische groep.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||
77 Adjektief als eerste lid.Vorm. Aanvankelijk kon het adjektief in de stamvorm, later in onverbogen vorm, met het substantief samengesteld worden. Toen in latere periode opnieuw samenstellingen ont- | |||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||
stonden uit een syntaktische groep, was zowel de verbogen als de onverbogen vorm van het adjektief mogelijk, terwijl die beide soorten door analogie verrijkt werden. Samenstellingen als matglas, zwartkrijt konden b.v. ontstaan uit zinnen als: ‘Die ruit is van mat glas’. ‘Geef mij wat zwart krijt’; daarentegen zoetemelk, platteland b.v. uit: ‘Het kind krijgt zoete melk’. ‘Hij woont op het platte land’. Het eenheidsaccent valt in de regel op het adjektief als dit de onverbogen vorm heeft; daarentegen op het substantief, bij een verbogen adjektief, b.v. géélzucht, naast gele kóórts, jónkheer naast jongehéér, plátland naast plattelánd,Ga naar voetnoot1) Tot de eerste soort behoren veel oude formaties: booswicht, argwaan, smaldeel, volmacht, stilleven, vrijbrief, blijspel, dundoek, zuurdeeg, grootvader, halfbroer, maar ook jongere als witlof, steilschrift, enz. Uitzonderingen op die accentregel zijn b.v. enerzijds kleingéld, koudvúúr, zoethoút (tenminste in Holland; in Noordelijke gewesten ook kléingeld, en in Brabant zoéthout), kwajóngenGa naar voetnoot2), anderzijds b.v. blíndeman, wíttebroodGa naar voetnoot3), brándewijn. Oude of verkorte vormen van het adjektief zijn bewaard in jonkheer, goevrouw, kwajongenGa naar voetnoot4); oude buigingsvormen in linker-, rechterhand, en in plaatsnamen als Ouderkerk, Nieuwersluis e.d.
Betekenis. Hiervóór is reeds opgemerkt, dat isolering van betekenis een kenmerk van samenstelling is, zodat koppelingen als hoge hoed, eigenlijk al samenstellingen geworden zijn. Raakt de verbinding los dan blijkt dat uit de gelijke accentuering van de beide woorden: hóge hóed. De isolering blijkt uit het feit dat men geen tegenspraak voelt, als men het heeft over een laag model hoge-hóed.Ga naar voetnoot5) Dergelijke gevallen zijn o.a. Duitse pijp, Deventer koék, 't Heilige Lánd, de Grote Kérk. Duidelijker wordt de isolering in woorden als plattegrond, mallemolen, sterkedrank, sterkwater, koudvuur, zuurdeeg, bitterkoekje. Vandaar dat men deze woorden niet licht in het schrift zal splitsen. Dat is ook het geval bij de vele samenstellingen met groot-, hoog- en klein-, die reeds in het Middelnederlands talrijk | |||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||
waren, en sedert door analogie en door invloed van naburige talen sterk vermeerderd zijn.Ga naar voetnoot1) Sterke isolering treft men ook aan bij eigennamen, als Nieuwkoop, Oudewater, Ouderkerk, Langebrug, Hoogstraat, waar het adjektief niet meer als zodanig gevoeld wordt. Volkomen is de isolering, als het adjektief in vorm of betekenis verouderd is, gelijk in arglist, smaldeel (smal = klein), wierook en wijwater (uit wïch = heilig), of als het substantief in de oude betekenis niet meer bestaat, gelijk in booswicht (= persoon), geelzucht (= ziekte). Daarnaast komt het voor, dat een substantief niet rechtstreeks samengesteld is uit adjektief + substantief, maar gevormd naar een ouder, samengesteld adjektief, door zogenaamde ‘Rückbildung’, zoals die in het Duits vaker voorkomt.Ga naar voetnoot2) Zo is waarschijnlijk weemoed gevormd naar een ouder adjektief weemoedig, driehoek naar driehoekig. Waarschijnlijk ook eendracht uit eendrachtig, en bouwval (eerst bij Hooft), uit bouwvallig. | |||||||||||||||||
78 Verbale stam als eerste lid.Vorm. Deze nu zeer gewone soort van samenstelling ontbrak nog in het Oud-germaans. Aannemelijk is de verklaring, dat het uitgangspunt geweest is de samenstelling met een nomen actionis, dat even goed opgevat kon worden als een verbale stam en dus tot analogie aanleiding kon geven; woorden dus als roofdier, koopman, rustbed, slaapkamer, werkman, waarin ook nu nog het eerste lid als substantief voorkomt. Naar zulke modellen konden dus samenstellingen ontstaan, waarin het eerste lid alleen als verbale stam op te vatten is: hakhout, doofpot, dorsvlegel, drijftol, schrijfpapier, leesboek, scheldwoord, spreekwoord, timmerman, enz. Naar analogie van samenstellingen uit twee substantieven met bindings-s komt die bindingsklank soms ook achter de verbale stam, b.v. naar ambachtsman ook leidsman, zegsman (in Hooft's Baeto ook seghsvrouw), scheidsrechter, scheidsmuur (vgl. b.v. verbindingsmuur).Ga naar voetnoot3) Schijnbaar heeft men een verbale stam in karnemelk, waar wel aan het deelwoord gekarnd te denken is (vgl. taptemelk = (af)getapte melk). In stamppot (vgl. hutspot) heeft het eerste lid passieve betekenis, evenals in samenstellingen als vulpen, hakhout. | |||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||
Zonder uitzondering valt bij al deze samenstellingen het een-heidsaccent op het eerste deel.
Betekenis. Evenals bij de samenstelling uit twee substantieven, is de verhouding van de beide leden niet in één soort van omschrijving samen te vatten. De verbale stam geeft de handeling aan, waarin de persoon of de zaak aktief of passief betrokken is. Opnieuw biedt de samenstelling de gelegenheid om zeer kort uit te drukken wat anders een vrij uitvoerige omschrijving zou vereisen. Vergelijk b.v. rijweg, rijtuig, rijzweep, rijvergunning enz. Ver gaande isolering van betekenis komt minder voor dan in de voorafgaande rubrieken. Voorbeelden zijn o.a. loopgraaf, die niet alleen dient om er in te lópen, en een loopjongen, die ook wel boodschappen per fiets doet, een huile-balk, het vage-vuur. | |||||||||||||||||
79 Adverbia als eerste lid.Praepositionele adverbia (in, op, af, onder, door, tegen, om, voor, achter, boven, beneden enz.) konden zich gemakkelijk aansluiten bij nomina actionis: ingang, opkomst, afkomst, ondergang, doorgang, tegenstand, enz. Vervolgens werden ze ook aangesloten bij andere substantieven: najaar, voordeur, ondergrond, binnenland, omstreken, onderofficier enz. Naast medebewoner staat de ongewone vorm: metgezel. Ook bij de hier besproken samenstelling is de in § 75 behandelde verkortende samenkoppeling (voor- en nadelen, voor- en tegenspoed enz.) gebruikelijk. Ook met andere bijwoorden zijn samenstellingen mogelijk: welvaart, diepgang. Daarentegen behoren woorden als mooiprater, hoogvlieger niet in deze rubriek, omdat het afleidingen zijn van samengestelde werkwoorden of door afleiding gevormd uit een werkwoord + bijwoord (b.v. fijnproever). Ook bij deze soort van samenstellingen valt het accent regelmatig op het eerste lid. | |||||||||||||||||
80 Possessieve samenstellingen.Een eigenaardig soort van samenstelling is de zogenaamde possessieve, of met een term uit de Sanskrit-grammatika bahuvrîhi-samenstelling.Ga naar voetnoot1) Daarmee wordt iemand of iets genoemd, die datgene bezit wat in de samenstelling aangeduid wordt, of die daardoor gekenmerkt wordt. Een roodhuid is iemand die een rode huid heeft; een driehoek is een figuur met drie hoeken; Roodkapje is een meisje, te onderscheiden door haar rode | |||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||
kapje; vergelijk ook roodborstje. Talrijk zijn vooral de benamingen naar lichaamsdelen: dikbuik, kaalkop, grijskop, heethoofd, bleekneus, melkmuil, wijsneus, bleekgezicht, lekkerbek (lekker = kieskeurig), losbol, nathals, rooinek. Naar kledingstukken: pikbroek, roodrok, blauwkous. Zaaknaam: vierkant. Diernamen: kwikstaart, duizendpoot, langoor, krompoot. De verklaring van de oorsprong blijft onzeker. Het waarschijnlijkst is, met Paul, ze te beschouwen als benoemingen naar een kenmerkend deel van de voorstelling, maar Wilmanns zegt: ‘Die Geschichte dieser Wörter, die den Schein primitivster Bildungen haben, ist noch genauer zu verfolgen’. In sommige gevallen is ‘Rückbildung’ uit een adjektief mogelijk: driehoek wordt thans opgevat als ontstaan uit driehoekig (§ 77), langoor uit langorig.Ga naar voetnoot1) Hiermee zijn niet te vergelijken het Mnl. adjektief viervoete; in de 16de eeuw: barvoete kinderen, bij Vondel driepunte tong, bij Bredero rootschilde, driebochelde, krombient, want daarin schuilt een oud-germaans suffix, waarvan de resten talrijk zijn in onze kustdialekten (Westvlaams, Noordhollands, Gronings). | |||||||||||||||||
81 Zinwoorden (imperatieve samenstellingen).Er zijn stereotiepe wendingen, vaak in imperatieve vorm, die door substantivering tot een eenheid vergroeid zijn, waaraan men de naam zinwoorden geeftGa naar voetnoot2); b.v. vaarwel (Hd. Lebewohl), alarm (oorspr. te wapen!), rendez-vous (Hd. Stell-dich-ein), hebt-danck (16de eeuw), een vergeet-mij-niet, een kruidje-roer-mij-niet (noli me tangere). Zinwoorden zijn ook spring-in-'t veld, een wip-van-'t stoeltje, een kijk-in-de-pot. In het Vlaams heet de leuning van een trap den pak-an.Ga naar voetnoot3) Verduisterd is de etymologie in de militaire term taptoe. Oudtijds werden zulke namen herhaaldelijk gevormd als bij- en spotnamen, b.v. Hael-ayre, backstruyf, soen 't handje; bliefhier, halewater, kijkepot, pluckersse, zuypuit. Als voorbeeld van een persoonsnaam naar een vaak door hem gebruikte uitdrukking noemt A. Beets het woord sjappetouwer.Ga naar voetnoot4) In de Willem Leevend is sprake van ‘die lange waarga-je’; men denke ook aan het bekende verhaal van Mijnheer Kannietverstaan. Verwant met de eigenlijke imperatieve samenstellingen zijn de tot één woord gecomprimeerde zinnen, waarvan het eerste, verbale deel gevolgd wordt door een objekt of een adverbium, b.v. | |||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||
waaghals, brekebeen, stokebrand, bemoeial, durfal, doeniet, weetniet, lustniet (een kieskeurige); in oudere taal winnebrood (kostwinner), hancdief (beul), kijkpisse (Mar. van Nieum. = piskijker), bij Bredero: quistgoed, spilpenningh, bij Hooft (Baeto): het windje Wekleven. Verduisterd is de etymologie van dwingeland. Met bijwoorden: schreeuwlelijk, praatgraag, leesgraag, deugniet, klimop, slokop, hangop, een flapuit, bij Bredero: een snapop. Bij de formatie van deze soort samenstellingen kan ook het voorbeeld van het Frans gewerkt hebben (portefeuille, portemanteau, tournecol, batte-queue). Men heeft deze soort wel eens beschouwd als ouder dan de eigenlijke imperatieve samenstellingen, en ze willen verklaren uit possessieve samenstellingen.Ga naar voetnoot1) Zinwoorden zijn ook namen van spelen als: kruip-door-sluip-door, haasje-over. Eigenaardig gevormd is kom-af voor afkomst (‘iemand van hoge kom-af’). Vgl. in het Zuidnederlands: ‘En stappen maar, op goe val-uit’ (Vermeylen). | |||||||||||||||||
82 Samenstellingen met een bepalend tweede lid.Dit type komt slechts bij uitzondering voor. Uit een oorspronkelijk achtergeplaatst adjektief ontstonden, analogisch vermeerderd: vaderlief, moederlief, broerlief, jongenlief. Naar Frans model: Staten-Generaal, Gouverneur-generaal. Op weg naar samenstelling zijn syntaktische verbindingen als: het Ministerie-Kuyper, met een achtergeplaatste bepaling zonder voorzetsel, die bij de woordgroepen besproken zullen worden. Er zijn ook enige schaarse, ongelijksoortige samenstellingen met een verbale stam als tweede lid: voetveeg, voetwisch. Bij beeldjeskoop, oliekoop is wellicht aan een uitroep te denken. Bij noodhulp, veelvraat, meisjesplaag kan het tweede lid evengoed substantief zijn.Ga naar voetnoot2) Door de hulp van een verkleiningsuitgang ontstonden afleidende samenkoppelingen als: een onder-onsje, een twaalf-uurtje. Door syntaktische isolering konden met vol samengestelde adjektieven tot substantieven worden: een handvol, een bordvol, een mondjevol. Een dergelijk geval is een tijdlang = een poosje. Praepositie en substantief zijn verbonden in: een onderdak. Schijnbare samenstellingen zijn de reduplicerende klanknaboot- | |||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||
sende of klanksymbolische formaties als tingeltangel, klinkklank, liflafjes, quisquas (bij Cats), wirwar, wipwap, met een praefix: gekissebis, enz.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||
83 Samenstelling van adjektieven.Kopulatieve samenstelling. Twee verenigde eigenschappen worden gekoppeld in samenstellingen als doofstom, doldriest, zuurzoet, edelachtbaar. Verduisterd is de oorsprong in Mnl. gancgave (= gangbaar; vgl. Hd. gang und gäbe) en kersvers (in de 17de eeuw nog kers en vers). Een andere verbinding (plaatselijk naast elkaar) heeft men in rood-wit-en-blauw, een Nederlands-Frans woordenboek. Verdubbeling van hetzelfde adjektief als versterking komt zelden voor: bij Cremer een oud-ouwe stem. Bij kleurnamen als roodbruin wordt het eerste deel licht opgevat als bepalend, namelijk roodachtig bruin (vgl. donker-, lichtbruin). Bepalende samenstelling. De vorm: uit een oude genitief, afhankelijk van het volgende adjektief is de s te verklaren in levensmoede, lezenswaard, bezienswaardig, beminnenswaardig, nieuwsgierig.Ga naar voetnoot2) Deze s werd opgevat als verbindingsklank en kreeg door analogie een sterke verbreiding, b.v. zielsziek, krijgsgevangen, doodsbleek, hemelsblauw, vaderlandslievend (naast ordelievend), staatsgezind (naast Oranjegezind). Gewoner is de onverbogen vorm van het substantief, of een verbale stam: merkwaardig, leergierig, fonkelnieuw, die soms nadert tot een versterkend praefix: stampvol, propvol, snikheet, kletsnat. Betekenis: als men de verhouding van de delen omschrijft, blijkt ook bij de samengestelde adjektieven de verhouding velerlei: vergelijk b.v. stofvrij, vuurvast, topzwaar, persklaar, soortgelijk, mensenschuw, arbeidschuw. Een uitgebreide rubriek vormen de adjektieven, waarbij het eerste lid een vergelijking uitdrukt, b.v. ijzersterk, kurkdroog, kaarsrecht, en de vele kleurnamen: vuurrood, grasgroen, goudgeel, pikzwart, sneeuwwit, hemelsblauw. Louter versterkend en veelal in oorsprong onbegrepen of onbegrijpelijk: brandhelder (Mnl. brant = zwaard), kraakzindelijk, potdoof, oliedom, stapelgek, splinternieuw, morsdood, piepjong. Verbinding met een interjektie: foeilelijk. Funktie van het eerste lid. Is het adjektief een participium praes., dan is als bepalend eerste lid mogelijk: | |||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||
Is het adjektief een part. praet. dan is als eerste lid mogelijk:
Het bijwoord kan versterkende kracht krijgen en dan overgaan in een praefix, b.v. wel, al, over. Evenzo kan het tweede lid verzwakken en tot een suffix naderen, namelijk -rijk, -vol, -ziek, -vaardig (§ 113). | |||||||||||||||||
84-90 Samenstelling van werkwoorden. | |||||||||||||||||
84 Kopulatieve samenstelling.Koppeling van gelijkwaardige infinitieven is zeldzaam. Een duidelijk voorbeeld is het Mnl. puttepalen ‘afbakenen’ = putten ende palen; in latere taal spelemeien. Daarentegen is spelevaren (bij Hooft ook het causatief: spelevoeren) eer op te vatten als: gaan spelen, zich gaan vermaken (vgl. in Vondel's Olyftack: ‘vaert spelen’). Twijfelachtig is een verbinding als minnekozen, terwijl koekeloeren, ginnegabben eer verwant zijn met grillig gevormde, reduplicerende verbindingen als harrewarren, hosse-bossen, kissebissen, roezemoezen, die slechts schijnbaar samenstellingen zijn. Het eerste deel heeft de stamvorm in raaskallen, zweefvliegen en het Vlaamse douwdeinen, en in het individuele slaapsoezelen bij Heyermans. | |||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||
85 Bepalende samenstelling.Uit syntaktische groepen kunnen op verschillende wijzen composita ontstaan: 1o. Werkwoord met direkt objekt. De samenstelling is meer of minder los, naarmate de betekenis geïsoleerd is. Bierbrouwen, schoorsteenvegen, schoenpoetsen, boekbinden, pootjebaden, korenmennen hebben eigenlijk nog geen geïsoleerde betekenis, maar koffiedrinken, boterameten omvat een gehele maaltijd: bij glazenwassen worden niet elk soort glazen gewassen, bij beeldhouwen niet alleen beelden voortgebracht. Doelverdedigen doet dadelijk aan voetballen denken. Andere samenstellingen staan gelijk met enkelvoudige werkwoorden: ademhalen = ademen, raadgeven = raden, lesgeven = onderwijzen, gelukwensen = feliciteren, handtreicken (bij Hooft) = helpen. Oudere samenstellingen worden semantisch vaster: rechtspreken, raadplegen, borgstellen, dagtekenen, aderlaten, standhouden. Geheel geïsoleerd raken samenstellingen, waarvan de oorsprong verduisterd is: waarschuwen, logenstraffen, ledebraken, achtgeven, stuiptrekken, pluimstrijken (vgl. Mnl. plucken van den stove), zegevieren e.d. Scheidbaarheid is bij zulke samenstellingen geen bewijs dat ze voor het taalgevoel ook semantisch scheidbaar zijn, want men zegt niet alleen: hij geeft raad, brouwt bier, maar ook: hij houdt boek en hij geeft acht. Niet geheel juist is de beschouwing van Den Hertog dat deze samenstellingen als infinitieven ontstaan zouden zijn, en dus eigenlijk een substantivisch karakter zouden hebben.Ga naar voetnoot1) Weliswaar komen ze voornamelijk voor als infinitieven, en dus met een tweeslachtig karakter (dus zowel: het lesgeven als: les te geven, goed lesgeven), maar ze kunnen evengoed in de persoonsvorm ontstaan (b.v. zeg eens wie je les geeft), terwijl ook de infinitieven syntaktisch in verbaal verband als samenstelling kunnen ontstaan (b.v. Mag ik u geluk-wensen?)
Opmerking: Van zulke composita worden weer rechtstreeks substantieven gevormd: van boekhouden, boekhouder, boekhouding. | |||||||||||||||||
86 Werkwoord met substantief, dat op een of andere wijze bepalend is,b.v. allerlei samenstellingen met spelen (piano-, viool-, kaart-, domino-, pot-, toneel-, voetbal-), op verschillende wijzen te omschrijven: buikspreken, koorddansen, schijfschieten, baantjerijden, touwtjespringen, zaklopen, mastklimmen, schoolblijven, schoolgaan, kroeglopen. Een enigszins afwijkend type | |||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||
vertoont baasspelen (‘te mogen baasspelen’). Deze ‘halfbakken samenkoppelingen’ - zoals Overdiep ze noemtGa naar voetnoot1) - komen vaak alleen in de infinitief voor, maar bij poging tot verbuiging leveren ze moeielijkheden. Men kan wel zeggen: hij blijft school, hij rijdt fiets, maar onmogelijk is: hij spreekt buik of: hij zwemt rug. Daarentegen klinkt: hij slaapwandelt niet ongewoon. Van jongere datum zijn: fietsrijden, bordtekenen, schoolwandelen, maar dat het type al oud is, blijkt uit radbraken, rangschikken. Als men bedenkt dat ook bij nominale samenstelling een deel met een voorzetselbepaling weer te geven is, dan is Den Hertog's formulering, dat hier een voorzetsel ‘snelheidshalve onderdrukt’ is, niet te aanvaarden. In sommige gevallen zal men ook met ‘Rückbildung’ rekening te houden hebben. Schoolwandeling zal wel ouder zijn dan schoolwandelen en wellicht slaapwandelaar ouder dan slaapwandelen. Bij de vorming van pianospelen kan pianospel, pianospeler meegewerkt hebben. | |||||||||||||||||
87 Werkwoord met voorzetselbepaling.Oudere samenstellingen van deze soort worden aaneengeschreven: teleurstellen, tevredenstellen, terechtstellen; jongere schrijft men vaak los, maar die zijn niet minder tot een eenheid geworden: ten goede houden, tot stand brengen, in staat zijn, ten deel vallen. Maar ook een semantisch onoplosbare samenstelling in acht nemen wordt in het schrift geplitst. Het voorzetsel kan met een volgend substantief of bijwoord tot een bijwoord samensmelten, b.v. tegemoet-, terug-, terneerGa naar voetnoot2) en oorspronkelijk ook enwech dat langs ewech tot weg- verkort is. Verdwenen is het voorzetsel ook in schaakspelen uit Mnl. te scake spelen, in zoekmaken, zoekbrengen (nog bij Hooft zich 't zoeck maken = zich schuilhouden), stukgaan, stukslaan (uit te stuk)Ga naar voetnoot3) en, blijkens de oude datief, in scheepgaan (uit te schepe gaan). | |||||||||||||||||
88 Werkwoord met een adjektief als praedikatief attribuut.Op allerlei wijzen kan een praedikatief attribuut een verbinding aangaan met het werkwoord. Dat men dan daarin één woord voelt, blijkt uit het feit dat ze in betekenis overeenkomen met denominatieven, van hetzelfde adjektief b.v. droogmaken = drogen, leeggooien = legen, doodschieten = doden, of met af- | |||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||
leidingen door middel van praefixen, b.v. losbinden = ontbinden, opendoen = Mnl. ontdoen.Ga naar voetnoot1) De samenstelling blijkt ook uit het eenheidsaccent, b.v. hóógachten. Wordt de samenstelling weer los, dan krijgen de delen gelijk accent: iemand hóóg áchten. Góédkeuren is niet hetzelfde als góéd kéuren; vríjlaten is te onderscheiden van vríj láten. De betekenis is afwisselend: zijn, worden of tot stand brengen van de eigenschap die door het adjektief uitgedrukt wordt: vergelijk b.v. klaarliggen, klaarleggen, klaarkomen, klaarspelen, klaarmaken. Nauwer wordt de samenstelling, als een van de delen afzonderlijk niet meer in dezelfde betekenis voorkomt, b.v. hebben in liefhebben; stellen in tevredenstellen, teleurstellen, schadeloosstellen; schelden in kwijtschelden; gewaar in gewaarworden; prijs in prijsverklaren, of wanneer de afleiding geheel verduisterd is, als in vrijwarenGa naar voetnoot2) of liefkozen.Ga naar voetnoot3) Ook hier bestaat de mogelijkheid van ‘Rückbildung’: aan vrijbuiten zou het substantief vrijbuit en eventueel vrijbuiter voorafgegaan kunnen zijn. | |||||||||||||||||
89 Werkwoord met adverbium.Talrijk zijn de samenstellingen met praepositionele adverbia: door-, mis-, om-, onder-, over-, voor-, weer-, die deels scheidbaar zijn met het accent op het eerste deel, deels onscheidbaar met het accent op het tweede deel, b.v. óverwegen naast overwégen, óverleggen naast overléggen, vóórkomen naast voorkómen, ónderdrukken naast onderdrúkken. De scheidbare hebben meestal nog de zinnelijke, de onscheidbare een overdrachtelijke betekenis, hoewel dat geen regel zonder uitzonderingen is. Men zegt b.v. niet alleen: ‘de worstelaars hebben nog lang doorgeworsteld’, maar ook: ‘ik heb dat taaie boek doorgeworsteld’. Scheidbaar zijn behoeft op zich zelf geen kenmerk te zijn van losse samenstelling; dat blijkt uit in betekenis sterk geïsoleerde werkwoorden als achtslaan, gadeslaan, waarnemen. Ook met andere adverbia kunnen samenstellingen ontstaan als schóónschrijven, hárdlopen, snélvuren, stílzitten, lééglopen, fíjn-proeven, waarbij in meerdere of mindere mate isolering van betekenis optreedt. Al is het gebruik beperkt tot de infinitief, ze behoeven toch niet als substantieven beschouwd te worden, | |||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||
want ze kunnen ontstaan zijn in verbindingen als: hij kan, zal hardlopen. Op het ontstaan kunnen ook substantieven als hardloper, leegloper, snelvuurgeschut invloed gehad hebben. | |||||||||||||||||
90 Werkwoordelijke stam, gevolgd door een bepalend substantief,b.v. knipogen, kwispelstaarten, klappertanden, kortwieken, plukharen. Het verbale deel kan ook op e eindigen: knikkebollen, suizebollen, schuddebollen, likkebaarden. Vooral de laatste vertonen overeenkomst met een vroeger besproken type van samengestelde substantieven, als schuddebol, die op de vorming van deze werkwoorden ingewerkt kunnen hebben. Een werkwoord als blaaskaken is stellig ontstaan uit blaaskaak.Ga naar voetnoot1) Aan druiloren kan het substantief druiloor voorafgegaan zijn, dat o.a. bij Bilderdijk voorkomt. Dit type van samenstelling is intussen al oud. In het Mnl. b.v. daesbollen, in de zestiende eeuw blaecoghen (Mar. van Nieum.); bij Hooft: strompevoeten, bij Vondel: sprietoogen, staeroogen; bij Bilderdijk: flikkeroogen. Talrijk zijn ze vooral in het Zuidnederlands. In een niet gepubliceerd antwoord op een prijsvraag van de Kon. Vlaamsche Academie worden er niet minder dan 223 opgesomd, o.a. slikkertanden, kikhalzen, kronkelstaarten, pruilmuilen, zeevermuilen, wippeteenen, glarieoogen.Ga naar voetnoot2) Een groot aantal van deze woorden is ontstaan als infinitieven en in het gebruik daartoe beperkt, maar er zijn er ook die uitsluitend of bijna uitsluitend als participia voorkomen, b.v. druipstaartend, schoorvoetend, reikhalzend. De minderheid kan volledig vervoegd worden, b.v. de hond kwispelstaart, de ongelukkige klappertandde.
Talrijk zijn samenstellende afleidingen met praepositionele adverbia, als indijken, inkwartieren, overnachten, opvrolijken, opdissen, uitdiepen enz.Ga naar voetnoot3) Ook hier behoeft men weer niet van de infinitief uit te gaan. Van invloed kunnen Latijnse voorbeelden geweest zijn als incorporare, degenerare en dergelijke afleidingen van substantieven met praefixen als bedijken, vervrolijken, verdiepen enz. | |||||||||||||||||
91 Samenstelling van voornaamwoorden.Bij de behandeling van de woordsoorten is reeds gebleken dat | |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
verscheiden pronomina samengesteld zijn: onder de persoonlijke voornaamwoorden de beleefdheidsvormen (Uwedele, waaruit, langs uwé, u ontstond) en de met lieden samengestelde meervoudsvormen (jullie, hullie, zullie, wullie).Ga naar voetnoot1) Onder de aanwijzende: degene (diegene), dezulke, dezelve, dezelfde; ook verbindingen als die-daar zijn samenstellingen; vgl. Frans celui-là en Afrikaans hierdie. Verder zo'n en het zeventiende-eeuwse vooral Friese dusken uit duslijk een, thans uitvoerig behandeld door Stapelkamp (Estrikken 16, 13 v.v.). Onder de vragende het scheidbare wat-voor en wat-voor-een; onder de wederzijdse elkaar, malkaar; onder de onbepaalde: iemand (vgl. geen-mens), iedereen, ietwatGa naar voetnoot2), wie-ook (Mnl. wie so), onverschillig-welke (in 't Vlaams: om-'t-even-welke, gelijk-welke) en oudtijds ook alleman.Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||||||
92 Samenstelling van bijwoorden.
| |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
93 Samenstelling van telwoorden.Kopulatief bij de getallen tussen tien en twintig, met verduisterde etymologie elf en twaalf, duidelijker in dertien en veertien, nog bewust in vijftien enz. Na de twintig koppelingen door middel van en: een-en-twintig enz., die door verbleking of verdwijning van en tot samenstellingen kunnen worden (§ 46). Breukgetallen: voor de eenvoudigste breuk bestaat een eigen woord, namelijk half. Daarnaast staat de samenstelling met deel. | |||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
reeds in 't Mnl. derdeel of derdendeel, sestendeel, waaruit zich echter niet, gelijk in het Duits (Drittel, Viertel) een suffix ontwikkeld heeft. Bij ons bleef verrel met speciale betekenis, alleen staan als naam voor een maat, te vergelijken met Mnl. vierdinc, vierdonc, vierlinc = vierde van een maat of munt. Eigenaardig is de vorming van anderhalf = 1 ½, derdalf (2 ½), zestalf (5 ½) enz., die behalve het eerste buiten gebruik geraakt zijn. Dialektisch komt derdalf nog wel voor. Vermenigvuldigingsgetallen. Naast samenstellingen met maal staan substantieven met -voud (tweevoud, veelvoud, wellicht als ‘Rückbildung’ uit -voudig te verklaren): tweevoudig, veelvoudig, menigvuldig. Dergelijke samenstellingen met -vuldig verliezen het karakter van telwoorden. Andere kollektieve substantieven worden samengesteld met tal: drietal, viertal. Vergelijk ook afleidingen met -ling, die een speciale betekenis krijgen: tweeling en drieling (tegelijk geboren kinderen), terwijl het Mnl. drielinc betekent drie-vierden van een akker, en hallinc een halve penning. | |||||||||||||||||
94 Samenstelling van voorzetsels.
| |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
95 Samenstelling van voegwoorden.
| |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
|
|