Nederlandse spraakkunst
(1947)–C.G.N. de Vooys– Auteursrecht onbekend44 Algemene opmerkingen.De vraag is herhaaldelijk gesteld of de telwoorden als grammatische kategorie eigenlijk wel te handhaven zijn. Weliswaar hebben alle daartoe gerekende woorden betrekking op het getal, maar ze kunnen substantivisch, adjektivisch en pronominaal fungeren. Een telwoord kan zelfstandig een getal aangeven of bepalend aan een substantief voorafgaan. Het kan de benaming zijn van een cijfer (‘Hij heeft niets dan vijfjes op zijn rapport’); het kan ook dienen om te nummeren (‘Hij woont Hoogstraat 15’). Geheel bijvoegelijk wordt het telwoord als het de rangorde aangeeft (rangtelwoorden). Verwantschap met de onbepaalde voornaamwoorden wordt duidelijk als we veel mensen, weinig mensen, waarbij aan het aantal gedacht wordt, vergelijken met veel water, waar van een getal geen sprake is. Toch komen wij met K. Heeroma en D.C. Tinbergen, die van dit vraagstuk een heldere uiteenzetting gegeven hebbenGa naar voetnoot1), tot de konklusie dat het niet goed mogelijk en zelfs ongewenst zou zijn, dit traditionele Hoofdstuk van de spraakkunst te splitsen en in andere Hoofdstukken onder te brengen. | |
45 Hoofdtelwoorden.De zelfstandige of hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan. Ze behoren tot het overoude taalbezit. Hoewel ze voor het | |
[pagina 109]
| |
tegenwoordige taalgevoel meer bepalend dan zelfstandig zijn, als begeleiders van het volgende substantief in het meervoud, zijn ze in oorsprong zelfstandige woorden. Dat blijkt uit het Middelnederlands, waar het substantief als partitieve genitief volgt of vooropgaat: b.v. drie der nachte, jonger sone achte, jonger dochter sevene (Reinaert), waarmee nu nog de voorzetselbepaling: acht van zijn zoons te vergelijken is. Substantivisch van oorsprong, en nog als zodanig herkenbaar, zijn honderd en duizend, blijkens het gebruik van het lidwoord: ze kosten zoveel de of het honderdGa naar voetnoot1), en van het meervoud: vele honderden mensen, enige duizenden guldens. Maar - gelijk Den Hertog (blz. 125) opmerkt - ‘uit de neiging om honderde, duizende mensen te schrijven, blijkt hoe deze woorden toch veelal als attributen gevoeld worden.’ In streken waar de meervouds-n gesproken wordt, komen vormen met n voor: voor het Gronings b.v. vermeldt Ter Laan hondern̥; Van Haeringen kent ook in het Overijsels: honderdn̥ van mensen, vooral emfatisch. Duidelijker zelfstandig zijn miljoen en miljard. Al versmelten ook vijfmiljoen, zesmiljard, evengoed als tweehonderd, drie-duizend, zonder meervoudsuitgang tot telwoorden, wanneer geen telwoord voorafgaat, is een onbepaald lidwoord noodzakelijk: het bedrag is 'n miljoen, een lening van 'n miljard gulden. Tot de getalwoorden kan men ook rekenen: nul, geeneen. | |
46 Hedendaagse en oudere vormen van de hoofdtelwoorden.Als telwoord heeft een steeds vrijwat nadruk. Met zwakkere druk gaat het over tot een onbepaald voornaamwoord, b.v. ‘Er was er maar één die het woord voerde’, naast: ‘Er was er een (= iemand) die het woord voerde’. Bijvoegelijk ontstond daaruit bij nog meer verzwakking het onbepaalde lidwoord 'n, met klinkerwijziging. Wanneer en in welke mate de klinker gereduceerd is, is onzeker; voor het Mnl. mag men, o.a. op grond van het feit dat een enclitische of proclitische vorm van een ontbreekt, aannemen, dat een ook als onbepaald lidwoord nog met volle vokaal werd gesproken.Ga naar voetnoot2) Met meer klem dan gewoonlijk ontstaat een verlengde vorm ene, maar uitsluitend bijvoegelijk: ene gulden tachtig, maar ene keer. Ook in dichtertaal: ‘Door de eeuwigheden heen blinkt ééne waarheidszon’ (Schaepman), ‘Er rest mij nu nog ééne slok.’ (J.H. Leopold II, 35). Die verbogen vorm volgt ook na een lid- | |
[pagina 110]
| |
woord of voornaamwoord: die ene keer. De getallen tussen tien en twintig zijn door samenstelling gevormd, bij elf (ellef) en twaalf (twalef) voor de tegenwoordige taalgebruiker verborgen (oorspronkelijk een samenstelling met een en twee); verder enigszins vervormd dertien met metathesis, veertien met andere klinker. Ook de tientallen tot honderd zijn onherkenbare samenstellingen met een tweede deel dat tiental betekende. Tussen eenheid en tiental beneden de honderd staat en (vierentwintig, vijfendertig), dat veeleer een tot ə(n), resp. n̥ verzwakte tussenklank dan een voegwoord is. Plaatselijk valt het bij zeven en negen zelfs geheel weg (zeventwintig, negendertigGa naar voetnoot1). Om praktische redenen zou het aanbeveling verdienen naar Engels en Frans voorbeeld de eenheden te laten volgen, dus twintigvier, dertigvijf, maar tegen deze Romaanse volgorde verzet zich het ingewortelde gebruik. Verder valt nog als onregelmatigheid op te merken de t van tachtig (vgl. Hd. achtzig) en de verscherping van de beginconsonant in seventig, analogisch gevolgd door feertig, fijftig, sestig, al spelt men v en z, die waarschijnlijk dezelfde oorzaak hebben, namelijk een oud praefix (ant-). Met grillige afwisseling zegt men daarentegen: ‘een en veertig, een en vijftig’ naast: ‘een en sestig, een en seventig’. Verouderd, maar nog in de Statenbijbel voorkomend zijn: tsestigh, tseventigh, tnegentigh (Heinsius § 234); het laatste wordt nog wel gehoord. Bij Vondel komt de langere vorm tachentig (Vgr. § 137) voor; zo ook, in minder beschaafde taal tachentig naar analogie van zeventig, negentig. In het Mnl. stond naast dusent ook dusentech en duust. Zeventiende-eeuws was nog duyst = duizend o.a. bij Vondel (Vgr. § 137). Miljoen is uit het Mnl. niet opgetekend. In plaats van dit woord, dat Kiliaen al kent, en ook bij M. de Casteleyn voorkomt, maar dat in de zeventiende eeuw niet zeer gebruikelijk geweest schijnt te zijn (zie WNT i.v.), bezigt Vondel duizentduizenden (Bespiegelingen van G. en G. I, 18), dat in het WNT ontbreekt. Het woord miljard is eerst laat in de negentiende eeuw in gebruik gekomen. In België betekent biljoen (ook) miljard. Met praktische bedoeling is in latere jaren, om verwarring met negen te voorkomen, vooral in telefoontaal, de dialektvorm zeuven in plaats van zeven in gebruik genomen. Buiging kent het telwoord niet meer, want de bovengenoemde verlengde vorm ene is daartoe niet te rekenen. In het Middelnederlands bestond bij twee en drie nog een genitief tweer, drierGa naar voetnoot2) en een datief tween, drien, b.v. haerre tweer caerminge, met hem tweeen, waaruit het hedendaagse tweeën, drieën en tweeërlei, | |
[pagina 111]
| |
drieërlei te verklaren zijn, (iets valt in tweeën,Ga naar voetnoot1) wordt verdeeld in drieën), dat ook weer voorkomt in wij tweeën, met z'n tweeën (§ 208). Deze buigingsvormen hebben nog lang stand gehouden: Coornhert gebruikt: drier; Vondel kent tweer, tween en de Statenbijbel: tweer, tween, drien. Het Mnl. kende nog de verbogen vormen viere, vive, sesse, die ook in de nominatief doordrongen. De e van achte daarentegen was oorspronkelijk geen buigingsvorm. Een oude bijvorm van drie is het o.a. nog in Brabant bewaarde drij; bij Marnix en bij Vondel nog bekend: daarachter schuilt een zeer oud verschil in geslacht.Ga naar voetnoot2) Voor twee bijeenbehorende personen of zaken is ook beide(n) in gebruik, versterkt in omgangstaal tot allebei, en het verouderde beiegaar (uit: beide te gader). Het wordt zowel zelfstandig als bijvoegelijk gebruikt; in het laatste geval volgt het substantief met lidwoord of voornaamwoord: allebei de vrienden, allebei mijn vrienden. In de taal van Vondel komt nog de vorm beyds voor, met een zonderlinge pluralisuitgang, in sy beyds en van beidts (Vgr. § 142). Ook nu nog komt een genitief beider, u(w)beider in vormelijke taal voor. | |
47 Rangschikkende telwoorden.De rangschikkende telwoorden, die de rangorde van personen en zaken aangeven, worden van de hoofdtelwoorden gevormd met het suffix -de, of -ste: nu alleen eerste, achtste, twintigste en de verdere tientallen, honderdste, duizendste, laatste met -ste; de overige met -de. Het oudere Nederlands (Mnl., 16de- en 17de-eeuws) kende groter verscheidenheid van vormen. Naar analogie van eerste (niet verwant met een) werd ook tweeste gevormd, naar achtste: vijfste (bij Marnix), ook sevenste (nog in de Statenbijbel) en negenste, terwijl omgekeerd ook achtende voorkomt. Bij Vondel vindt men ‘nu en dan’: vijfste, zevenste, negenste, elfste, twalefste (zie Vgr. § 143). Het suffix -de wisselt soms met -te (seste). Tweede verving een ouder telwoord ander, nog bewaard in anderhalf = de tweede half, om de andere dag; verouderd is derd'half enz. (vgl. zesthalf voor een muntstuk van 5 ½ stuiver). Een belangrijke rol vervullen de rangschikkende telwoorden bij de breukgetallen: vijfzesde, drievierde, enz., die in een rekensom substantivische functie krijgen. Het adjektivische half en het substantivische kwart (= ‘verrel’, vierdedeel) zijn er mee verwant.
| |
[pagina 112]
| |
Opmerking: Naar betekenis en afleiding met telwoorden verwant zijn drie groepen, die soms - maar ten onrechteGa naar voetnoot1) - onder de telwoorden gerangschikt worden, namelijk: Herhalingsgetallen (bijwoorden): adverbia numeralia: driemaal, driewerfGa naar voetnoot2). Synoniem met tweemaal is dubbel, dat ook adverbiaal gebruikt wordt (dubbel zo groot). Verdubbelgetallen: drievoud (substantief) en drievoudig, driedubbel (adjektief). Soortgetallen: drieërhande, drieërlei. Ook: allerlei, velerlei, menigerlei (meestal onverbogen adjektieven). Na een r als eindconsonant wordt d ingevoegd: vierderlei, enz. | |
48 Onbepaalde telwoorden.Een bonte groep van woorden, zowel zelfstandige als bijvoegelijke, liggen op een grensgebied tussen de onbepaalde voornaamwoorden en de onbepaalde telwoorden. Wij hebben ze grotendeels al in de eerste rubriek ondergebracht, maar Den Hertog rekent ze alle onder de tweede, met de opmerking evenwel dat ze slechts ten dele een hoeveelheid, maar ook een hoegrootheid, een maat en ruimte kunnen aangeven. Sütterlin, die de onbepaalde voornaamwoorden als rubriek verwerpt, en daarin veeleer ‘Hauptwörter’ ziet, vat de woorden voor getal en maat, hoeveelheid en hoegrootheid samen onder de benaming ‘Umfang’. Op de vraag hoeveel? kan men antwoorden met: enige, enkele, menige, verscheidene, vele, alle, weinige. Een zelfde dienst doen soms substantieven, die dan in de betekenis van een onbepaald getal de telwoorden naderen: een massa mensen = veel mensen, een paar kersen = enkele kersen. Sommige komen ook onver-bogen in het enkelvoud voor: een enkel woord, menig vorst. Meer op de ‘omvang’ hebben betrekking: wat, veel, meer, minder, weinig, al, heel, b.v. wat geld, een weinig brood, al het volk, heel de stad; ook met abstracta: veel drukte, weinig steun. Gelijkwaardig, en weer tot een onbepaalde hoeveelheid naderend, is een substantief als: een beetje brood. Ook woorden als genoeg, voldoende, gevolgd door een substantief staan dicht bij deze groep. De grammatische regel dat de meervouden zelfstandig gebruikt een n krijgen als ze betrekking hebben op personen, zonder n blijven als ze slaan op zaken, heeft een kunstmatig karakter. Het beschaafde spraakgebruik in de streken waar de n gehoord wordt, is daarmee in strijd; de delen van ons land waar deze n overal na ə verdwenen is, kunnen natuurlijk de doorslag | |
[pagina 113]
| |
niet geven. Maar ook leidt het handhaven van deze onderscheiding op schrift, gelijk Den Hertog moet toegeven (III, 129), tot moeilijkheden, wanneer de aangeduide personen al of niet vooruit of later genoemd worden, en men dus aarzelt tussen vele en velen, sommige en sommigen. Den Hertog wil b.v. schrijven: ‘De gevangenen werden allen verlost’, naast ‘De huizen worden alle verkocht’. Hier doet zich trouwens het biezondere geval voor, dat het telwoord deel van het gezegde is, evenals in het meer familiare allemaal (uit: al te male), allegaar (uit: al te gader). Niet ongewoon is een genitief aller: uit aller naam, aller ogen waren op hem gevestigd. De onverbogen vorm al wordt gebruikt indien er een lidwoord of voornaamwoord volgt: al de mensen, al mijn vrienden, uit al zijn macht (naast: uit alle macht).
Opmerking: Verouderd is ettelijke = een vrij groot aantal. Eerst in de late M.E. komt het Oostelijke itlijc = ieder voor. Het WNT geeft een aantal Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsen uit de negentiende eeuw. In het verleden is het substantief partij op weg geweest om onbepaald telwoord te worden = enige of menigeen. Dit blijkt uit het zeventiende-eeuwse taalgebruik, dat nog in verschillende dialekten voortleeft (zie WNT XII, 559). In het Afrikaans heeft het zich gehandhaafd: partij keer, partij maal = menigmaal.
Onbepaalde getallen worden uitgedrukt door allerlei woordverbindingen (zie § 208). Soms staat alle in de enkelvoudige betekenis van elk: alle uur een lepel. Synoniem met al + lidwoord is heel (heel de stad) en gans (de taal is gans het volk). |
|