Nederlandse spraakkunst
(1947)–C.G.N. de Vooys– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
14 Algemene opmerkingen: Klanken en woorden rondom de grens van taal.De vroegere grammatika beschouwde als tiende woordsoort een groep van klanken en woorden, buiten het zinsverband staande, waarvoor de naam interjektie bedacht was, letterlijk vertaald met ‘tussenwerpsel’, een zeer oneigenlijke benaming voor deze woordsoort. Daartoe behoorden, gelijk Moonen reeds opmerkte, de woorden ‘die eigentlijk de rede niet te hulp komende, tot de uiting der hartstoghten van den sprekenden dienen’, dus gevoelsuitingen. Later werd er nog allerlei ongelijksoortigs aan toegevoegd, o.a. ook klanknabootsingen, waarmee men in een welgebouwde spraakkunst geen raad wist. Deze rommelgroep werd dan meestal stiefmoederlijk behandeld en in een aanhangsel beknopt besproken. Eerst de psychologische taalstudie van Paul en Wundt heeft op dit belangwekkend gebied door kritische schifting het juiste licht doen vallen.Ga naar voetnoot1) | |
15 De interjektie als gevoelsontlading.Een goed deel van de zogenaamde ‘interjekties’ bewegen zich op het grensgebied tussen spontane, ongeartikuleerde klanken, die met diergeluiden verwant zijn, en de meest primitieve menselijke taal, de geartikuleerde gevoelsklanken, die gematigder gevoelens tot uiting doen komen. Onbeheerst gevoel uit zich in schreeuwen, gillen, kermen, kreunen, zuchten, lachen, schateren. De lettertekens die onze spraakklanken aanduiden, zijn niet ge- | |
[pagina 38]
| |
schikt om al dergelijke geluiden te benaderen. Poogt men dat, dan geschiedt het door een gebrekkige aanpassing b.v. hm voor een kuch, ha, hi, ho, hach-hei voor het lachen, brr voor trilling met de lippen, als men rilt van koude. Nu is het ook mogelijk dat een spontane gevoelsontlading plaats heeft met ongeveer dezelfde mondstand als van een normale klinker. Bij plotselinge pijn, door hevige verbazing gaat de mond wijd open en ontstaat soms a, o of oe. Trekken de lippen na de a rond, dan hoort men a-oe, d.i. ongeveer de tweeklank au; sluit men de mond, met uiteengaan van de mondhoeken, dan vormt zich ai of oei, waarvan de laatste verbinding bij Langendijk (Don Quichot) geboekt staat als uiting van pijn. Gaat een zucht vooraf, dan ontstaat voor de klinker een h, met mogelijke verbinding als ha, hè; evenzo met volgende velare spirans: ach, och. Een zucht met bijna gesloten lippen veroorzaakt een f-klank. Afschuw, waardoor de mond zich plotseling opent, voert tot klanken als ba, Minachting geeft de lippen een stand als van spuwen: men denke aan interjekties als fi, tfi, foei, spi, tspi.Ga naar voetnoot1) Door het verband met normale klinkers en medeklinkers die men hoort of meent te horen, door het vastleggen in schriftelijke vorm krijgen zulke gevoelsuitingen vaak een traditionele vorm en een traditioneel gebruik. Men neemt ze van anderen over, die ze in dergelijke omstandigheden gebruikten, men neemt ze zelfs over uit andere talen, b.v. hoezee (sedert 1748, uit Eng. huzzay), hoera, waarschijnlijk uit het Duits, helaas uit het Frans. Paul neemt zelfs aan dat o onder invloed van het Latijn in litterair gebruik kwam. Ze komen soms alleen in bepaalde verbinding voor, b.v. hiep in hiep, hiep, hoera, of blijken aan tijd en mode gebonden, zodat ze verouderen of verdwijnen, b.v. jouw (bewaard in het ww. uitjouwen), poep, puf (bij Bredero), soech, soek (WNT i.v.), kenne, kier, boei (zie Leendertz in Ts. XXXVII, 269), tet (h)ets (W. Ogier: Gulsicheyt, vs. 179, 632), wich hey (Huygens: Hofwyck, vs. 2248), aak (= ba! WNT Supplement), oef (in het midden van de 19de eeuw, o.a. bij Potgieter nog gewoon). Heersende traditie, vooral bij schriftelijk gebruik, neemt niet weg dat in levend gebruik, soms ook in schrift voor den dag komend, allerlei individuele variaties mogelijk blijven, b.v. bij J.A. Alberdingk Thijm: ai jai jai, bij C. Vosmaer: tut tut! dwaasheid! (Vlugmaren). - ‘Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede’. (Vogels div. Pl.). - Arjot-jom-tjoe; Hers, hers, Pegaes! in Jan Gouverneur's Rijmen blz. 116. Men lette ook op de veel voor- | |
[pagina 39]
| |
komende verdubbeling of vermenigvuldiging: tuttuttut, ochochoch, ochotochotochot! Wanneer nu de gevoelsuiting niet langer ongeartikuleerd is, maar overeenkomt met bestaande spraakklanken en dus met bestaande letters aangeduid kan worden, dan is de kreet tot taal geworden, maar tot een biezonder soort taal, niet eigenlijk een woord, want terwijl wij bij een ‘woord’ altijd denken aan de verbinding van klank met voorstelling en begrip, zij het ook met affektieve kleur, mèt gevoelswaarde, is zo'n ‘interjektie’ ènkel klank met gevoelswaarde. Van zó grote betekenis is hier de modulatie, aard en duur van de klank, dat een letterteken op zich zelf volstrekt onvoldoende is om de bedoeling duidelijk te maken. Terecht heeft Paul er reeds op gewezen dat bij interjekties de klinker, b.v. o, soms vrij onverschillig is, slechts een geartikuleerd ‘substraat’, dat eerst door de begeleidende toon zijn eigenlijke betekenis krijgt. De meest verscheiden stemmingen: verwondering, schrik, onverschilligheid, droefheid, kunnen verklankt worden door een mond in de o-stand. Daarom gaat het niet aan, een synoniemiek onderscheid te maken, b.v. tussen ach en och, gelijk Amaat Joos doet, zonder op de toon en de modulatie te letten. Enkele aanduidingen, als staccato, crescendo, gerekt, stijgenddalend e.d. zouden iets kunnen helpen, maar niet afdoend. Om in een geschreven tekst de interjekties behoorlijk te vertolken, moet men zich in de situatie inleven. In een toneelstuk, een roman kan de auteur helpen door een toevoeging als: droevig, heftig, verbaasd, enz., of door ‘zuchtte hij’ of iets dergelijks. Wanneer dus in het WNT bij artikels als ai, ah, ei, he, i, o gesproken wordt over allerlei ‘betekenissen’, dan wordt ten onrechte de schijn gewekt alsof die aan deze klinkers eigen zijn, in plaats van aan de zelden nader aangeduide modulatie. Deze oorspronkelijke, overoude kern wordt nu verrijkt door een tweede groep, door Wundt secundaire interjekties genaamd. Ook dat zijn slechts schijnbaar woorden, veeleer gedegradeerde woorden, die geheel of grotendeels hun begripsinhoud verloren hebben. Evenals de bovengenoemde klinkers en verbindingen, worden ze op-zich-zelf zinloze ‘artikulirte Substrate’, die hun ware aard eerst tonen als vertolkers van een bepaald gevoel of eigenaardige stemming door de modulatie. Zulke woordjes zijn b.v. ja, (tja), nee, nou, zo, wel. ‘Ja (kortaf: met verontwaardiging), dat moest er nog bijkomen!’ - ‘Ja (lang-gerekt, met aarzeling): dat weet ik zo precies niet’. - ‘Nee (gedempt, met teleurstelling) dat had ik nooit van je verwacht’. - ‘Nou (laag van toon en kort, met ongeduld), schiet op!’ - ‘Zo (lang, stijgend en dalend, met spot), zou jij dat kunnen?’ - ‘Wel (stijgende toon, met belangstelling), heb je plezier gehad?’ Het zal niemand moeielijk vallen, een reeks van zinnen te be- | |
[pagina 40]
| |
denken, waarbij deze zelfde begeleidende, of liever inleidende woordjes, telkens anders gemoduleerd, tal van stemmingen kunnen weergeven. Op dezelfde wijze kunnen de vraagwoorden Wat? en Hoe? tot interjekties gedegradeerd worden. Ook samensmeltingen met partikels komen voor, o.a. ja-maar en nee-maar, het Mnl. wattan en het zeventiende-eeuwse hoe-nu (Hooft's Granida 1079), of nog langer: hoe dan toe, hoe na toe bij Hooft en Vondel (WNT VI, 781).
Ook substantieven kunnen in uitroepen tot interjekties verbleken. Dat is het geval bij het aanroepen van hemelse en helse machten, natuurverschijnselen (mijn hemel! wat duivel! bliksem), als wens, klacht, verwensing, vervloeking. Op de grilligste wijze, vaak door eufemisme, worden de woorden dan vervormd en zinloos gemaakt: gossiemijne, potdorie, herejee, heremijntijd, jeminee, jasses, jakkes, sakkerloot, wat drommel, te deksel, te blikslager (Alb. Thym), wat hamer, wat hagel, wat deksel; of uit oudere taal: igo, iget, tjan, bilo, iloo (bij Lawet; contaminatie uit bilo en igo?) Daarbij behoren ook de talloze bastaardvloeken o.a. de vele zeventiende-eeuwse, verbonden met gans (gans bloet enz.), vervormd uit Gods.Ga naar voetnoot1) Dat ze ver van hun oorsprong zinloos kunnen worden en dragers van allerlei gevoelens, blijkt b.v. daaruit, dat jasses, jakkes afschuw te kennen geven en wat drommel in vrolijke stemming gebruikt wordt. Ook zeer onschuldige uitroepen als jonge jonge! (met affektieve versterking: tjonge of sjonge) gaan over tot interjekties. Men denke verder ook aan uitroepen als Wee (owee, owi, owach), heil! Mnl. wapene; aan oude adjektieven, verborgen in helaas (eilasy, lacy), dat een aardige parallel heeft in acharme, wacharme en in eilieve, soms nog in twee woorden gesplitst. | |
16 Imperatieve interjekties.Een eigen soort vormen de interjekties die niet bij uitroepen, maar bij aanroepen gebezigd worden, door Wundt imperatieve interjekties genoemd. Ze onderscheiden zich dus van de voorafgaande groepen, doordat ze niet spontaan, maar bewust gebruikt worden: signalen om de aandacht te trekken, te waarschuwen, te bevelen, schrik aan te jagen. Een kuchend hm, om de aandacht te trekken, klakgeluiden met de tong zijn weer geen taalklanken, maar dezelfde diensten doen verbindingen van bestaande taal- | |
[pagina 41]
| |
klanken als psst, hé, hei, ho, hela, hola, halloGa naar voetnoot1), of het opjagende: ksst, hu, hop, tsa, hort. Stilte gebiedend: sst, koest (uit het Frans?); schrik aanjagend: hu en de Mnl. duivelroep: borre! (uit brr met lip-r?) Is deze soort van aanroepingen enerzijds verwant met vokatieven, anderzijds is het begrijpelijk dat ze aangevuld worden met verbleekte en dus tot interjektie gedegradeerde imperatievenGa naar voetnoot2) als kom, kijk, zie (in de Noordbrabantse Kempen verdubbeld tot Sie-kek, terwijl in Twente Zee-kiek gehoord wordt), zeg, wacht, hou (in de 17de eeuw, ook vervormd tot ou; vgl. halt, uit Duitse soldatentaal) met uitbreidingen als komaan, 17de-eeuws kedaar (< kijk daar), ziezo, 17de-eeuws houseck (< hou, zeg ik); vgl. welaan, 17de-eeuws weeran, uit Huygens' Scheepspraet bekend, en het zeer gewone toe!Ga naar voetnoot3) dat eerst betekend zal hebben: er op los! maar dat wij met allerlei modulaties kennen, zelfs smekend en vleiend: opnieuw een duidelijk bewijs, dat zulke imperatieve interjekties, evengoed als op-zich-zelf-zinloze klanken, alleen met gevoelswaarde, tot hun recht kunnen komen. | |
17 Verblekende interjekties.Uit het voorafgaande blijkt dat een alfabetische lijst van zulke interjekties, uit woordenboeken verzameld - gelijk soms beproefd isGa naar voetnoot4) - veel ongelijksoortigs zou bevatten en dus weinig nut heeft. Afgezien van het feit - waarop wij reeds wezen - dat het weinig zin heeft, interjekties als ah, he, i, o, ij e.d. te registreren, zouden de voorbeelden uit allerlei bronnen vloeien: verschillende streektalen, vaktalen, vreemde talen, ‘slang’, zelfs toevallig individueel taalgebruik. Zo heeft J. Grauls interjekties verzameld in het Hasselts (Meded. Vlaamse Toponymie 1931), Overdiep uit Katwijkse visserstaal (Onze Taaltuin III, 287), J.J. Le Roux voor het Afrikaans uit het Hottentots. Bij het doorbladeren van het WNT viel mijn aandacht bij de t op tiro uit jagerstaal (uit ‘tire haut), op tjomme uit het Maleis, terwijl daarnaast tja, tjan, sjan, tjan, tjen, tjansooi, tjiep, tjok, tjonge bewijzen hoe lang een alfabetische lijst wel zou kunnen worden. Wanneer wij tot de konklusie gekomen zijn, dat de betekenis | |
[pagina 42]
| |
van interjekties te zoeken is in hun gevoelswaarde, dan moet ook nog rekening gehouden worden met de juiste opmerking van Langeveld,Ga naar voetnoot1) dat ook die gevoelswaarde verzwakken en verbleken kan, als men ‘zich mee laat deinen op de dreun van een konversatie’, waardoor woordjes als zo zo, ach zo, kom aan, wel wel ‘gevoelsarm’ en louter stopwoordjes worden.Ga naar voetnoot2) De interjektie kan soms ‘op drift geraken’ en tot bijwoord worden. In ‘Allemachtig! Wat is dat aardig’ vinden we nog het oude karakter; in: ‘Wat is dat allemachtig aardig!’ een versterkend bijwoord. Datzelfde zien we als goddank zich trapsgewijze ontwikkelt tot een bijwoord van omstandigheid: ‘Goddank! Wij lijden geen gebrek!’ > ‘Wij lijden - goddank! [met sterk accent en affekt] - geen gebrek!’ > ‘Wij lijden goddank geen gebrek’ [zonder pauzen en geen sterk accent]. Nu staat goddank gelijk met: gelukkig.Ga naar voetnoot3) Evenzo krijgen o en och bepalende bijwoordelijke funkties in o zo dwaas, och zo droevig, waar aan het versterkingswoord zo een affectief element toegevoegd is, al gebruikt b.v. Beets in een gedichtje (‘o! zoo dicht’) een scheidend uitroepteken.Ga naar voetnoot4) Hetzelfde geldt voor het Groningse ja: ‘Hai het ja zien uterste best doan’, te vergelijken met het Mnl. ja + ne (jane gebiedet onse wet = verbiedt ons geloof het dan niet). Van Dale kent nog: ‘ik bleef ja zoo lief thuis’ = wel zo lief. Een funktie in normaal woordgebruik kan de interjektie ook krijgen bij incorporatie in het werkwoord, met praefixen: verfoeien, uitjouwen, maar ook zonder praefix, als Mnl. hissen, hussen (van hss!), hemmen (hm zeggen, Bredero's Sp. Brab.), ermen en urmen (uit acharm), achen (bij Boutens), foeteren (uit Fr. foudre), sakkeren (uit Fr. sacre!), nonne(n) = vloeken (uit Fr. sacré nom), in de Brabantse Kempen, godverre(n) letterlijk G.v.d. zeggen, te vergelijken met pofferen bij Ernest Claes (‘en dan pofferden ze tegen mekaar op’), parlesanten, lievemoederen (jammeren), een enkele maal ook als bepalend deel van een samenstelling: foeilelijk. | |
18 Interjekties bij klanknabootsing of klankexpressie.De klanknabootsende interjekties, die gewoonlijk in hetzelfde Hoofdstuk ondergebracht, maar met meer recht er van gescheiden worden, hebben met de vorige gemeen dat ze hun oorsprong vinden in ongeartikuleerde geluiden, en aanvankelijk buiten zins- | |
[pagina 43]
| |
verband voorkomen, maar met gevoelsontlading hebben ze niets te maken. Het zijn reakties op een waargenomen geluid, hetzij van dieren, hetzij van het levenloze afkomstig, die de stoot geven tot een poging om met spraakklanken dezelfde indruk te maken: ze worden dan ‘einartikuliert’. De talloos gevarieerde klinkers en tweeklanken die men hoort of meent te horen, moeten teruggebracht worden binnen de mogelijkheden van het fonologisch systeem. Bij het geluid van de koekoek hoort men eigenlijk alleen oe-oe; de velare konsonant dient als explosief om het verbreken van de stilte aan te geven. Hondengeblaf wordt benaderd met waf en woef, het gekwaak van de kikvors zowel door rikkikkik als door woerek, het geluid van de karkiet door karre-karre-kiet, maar ook wel perre-perre-kiet. Traditie speelt ook een rol: hetzelfde hanengeluid noemt de Engelsman cackledodledo, terwijl de Duitser en de Nederlander spreekt van kikeriki. Ook het levenloze brengt geluid voort: bij een klap, slag, stoot, val, bij geruis, geritsel, geratel. Daarbij is klanknabootsing nog moeilijker en minder nauwkeurig te benaderen. De consonanten, explosieven en spiranten, krijgen daarbij een belangrijke funktie. Verschillende explosieven geven het beginnende geluid van een val, een stoot, een slag weer: de b: bom, bons, boem; de p: paf, pats, pang, pom; of pl: plats, plets, plits; de kl: klak, klik, klets, klos en de kn, vooral voor een knappend geluid: knak, knal, knap; kr bij kraking: krak. Onverschillig is nòch de klinker, die een hogere of lagere, een heldere of een doffere klank weergeeft, nòch de slotklank, die als nasaal een dreunend geluid, als spirant een nasuizing aanduidt: vgl. boem en bons, pom en pats. Een heel andere indruk maakt weer de beginnende spirant in flap, floep of de ratelende r in rrt, ris, rits, roef, de t in tiktak als weergave van de korte slagen van een slinger, met korte gedifferentiëerde klinkers tussen gedifferentiëerde explosieven. Al deze interjekties en nog vele andere vindt men in het WNT. vermeld, maar evenmin als bij de gevoelsontladingen behoren ze tot een primitieve of zelfs afgesloten periode: zowel nu als in het verleden kunnen elk ogenblik variaties of nieuwe vormen ontstaan. Naast de klank wil men vaak ook het ritme doen uitkomen: men denke b.v. aan holderdebolder, of dobbedobbedob, dat Bredero gebruikt voor het geroffel van de trommel. Een slag, een stoot, een val, een wrijvende, een slingerende beweging gaat niet altijd met geluid gepaard. Hier staan we op de grens van de eigenlijke klanknabootsing en klanksymboliek. Bij de benoeming van zulke geluidloze waarneming werkt dan wat Von der GabelentzGa naar voetnoot1) ‘het klanksymbolisch gevoel’ noemt. | |
[pagina 44]
| |
Men acht dan bepaalde klankverbindingen het meest gepast om de indruk weer te geven. Daarvoor koos J.W. Muller (Verspr. Opst. 85) de term ‘verklankingen’. Scherpe grenslijnen tussen de beide groepen zijn niet te trekken. Herhaalde beweging wordt dan weergegeven door herhaling van de klanken. Naar het type van tiktak, bimbam vormt men kriskras, rifraf (voor een snelle beweging), waarbij de klinkerwisseling i-a dient om de variëring van de indrukken weer te geven. De invloed van dit soort interjekties op de taalvorming en taalontwikkeling is veel ingrijpender dan die van de gevoels-interjekties. Tal van substantieven danken er hun ontstaan aan, en het aantal klanknabootsende werkwoorden dat er mee in verband staat is nog veel groter, al kunnen deze natuurlijk rechtstreeks gevormd worden (§ 137). Nieuwvormingen van deze soort zal men in groten getale aantreffen in impressionistische woordkunst, b.v. bij Van Deyssel.Ga naar voetnoot1) Ten slotte willen we nog wijzen op één geval, waarin de geluidsnabootsing en de gevoelsuiting elkaar naderen, b.v. Boem! daar ligt-ie! - Pats! daar ging de deur dicht. - Rrt! weg was ze! - Wup, daar was de vogel weg. Hier is het de schrik, de verrassing, die eerst de klankreaktie wekt, terwijl achterna de verklarende, verstandelijke woorden volgen, juist als bij de besproken gevallen van voorafgaande interjekties.Ga naar voetnoot2) |
|