Voorbericht
Het boek van De Vooys is de vrucht van vele jaren studie. Tijdens zijn leraarschap te Assen deed zijn medewerking aan een hoofdaktecursus hem zien, hoe nodig een nieuwe spraakkunst was, en toen hij in 1907, in de eerste jaargang van de Nieuwe Taalgids, een scherpe aanval richtte tegen de halfheid van de meeste Nederlandse spraakkunsten, met name tegen Den Hertog, was daarmee de kiem gelegd voor het nieuwe werk, daar zijn constructieve aard zich nimmer tot afbreken beperkte. Een definitieve grondslag werd gelegd, toen hij, in 1915 benoemd tot hoogleraar te Utrecht, colleges over grammatica ging geven. Nadat De Vooys en ik samen enige jaren voor M.O. Nederlands hadden opgeleid en in 1921 mijn ‘Historische Grammatica’ was verschenen, vroeg hij mij, mèt hem een Nederlandse spraakkunst samen te stellen. Aarzelend en slechts voorwaardelijk stemde ik toe; wij zouden beginnen met de woordsoorten, hij met de interjecties, ik met de werkwoorden, en intussen zouden wij voor elk onderdeel zoveel mogelijk stof verzamelen. De samenwerking verliep prettig en vruchtbaar, maar drukke werkzaamheden noopten mij tot terugtreden. Toen bleef hijzelf de eerstvolgende twintig jaar bij tussenpozen zijn taak vervolgen, niet zonder telkens met mij overleg te plegen. Nadat ik in 1945 leeftijdshalve was gepensioneerd, legde hij mij de gehele stof voor, met verzoek om op- en aanmerkingen en aanvullingen. Hij wist, dat zijn als studieboek bedoelde spraakkunst allerlei leemten en andere tekortkomingen vertoonde, maar hij was overtuigd, dat het werk in een behoefte zou voorzien. Dit bleek juist; in 1947 verscheen de eerste druk, in 1949 reeds gevolgd door de tweede, in 1953 door de derde. In september 1955 spraken wij nog samen over de aantekeningen, hem door verschillende gebruikers gezonden, maar twee maanden later volgde zijn onverwacht verscheiden.
Wanneer ik hierboven wat lang heb stilgestaan bij onze samenwerking, dan is dat om mij te verontschuldigen over het feit, dat ik de bezorging van de nieuwe druk op mij heb genomen. Immers, het lijkt vreemd, dat een auteur die zijn eigen grammatica aan een jongere heeft overgedragen, thans de spraakkunst van een ander voor zijn rekening neemt. Ik heb dan ook gestreefd naar een andere oplossing, maar toen die op korte termijn niet was te vinden, meende ik het aan de nagedachtenis van mijn vriend verplicht te zijn, overeenkomstig zijn wens voor de vierde druk zorg te dragen, zoveel mogelijk in de geest als hij het zelf zou hebben gedaan. Ik heb dus alleen kleine onjuistheden verbeterd, hier en daar wat aangevuld of geschrapt, maar geen belangrijke veranderingen aangebracht. Dankbaar heb ik daarbij gebruik ge-