Middelnederlandsche legenden en exempelen
(1900)–C.G.N. de Vooys– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de kennis van de prozaliteratuur en het volksgeloof in de middeleeuwen
[pagina 358]
| |
Slot.
| |
[pagina 359]
| |
ters volgt meer het voorbeeld van den Calvinistischen Cats dan de Middeleeuwsch-kerkelijke traditie. Toch zou de gevolgtrekking voorbarig zijn, dat de Middeleeuwsche stof in vergetelheid geraakt was. Er is reeds op gewezen, dat de groote Latijnsche verzameling, het ‘Speculum magnum exemplorum’ in de 17de eeuw herhaaldelijk herdrukt werd; blijkbaar bestond er dus bij predikers en schrijvers nog behoefte aan dergelijke stichtelijke exempelen. Het komt mij echter voor, dat zij niet zoozeer volkseigendom waren als in de Middeleeuwen; dit is ten minste op te maken uit de 17de-eeuwsche teksten, die ik tot nu toe heb aangetroffen. Vrije bewerkingen en persoonlijke wijzigingen zijn zeldzaam geworden. Men houdt zich angstvallig aan de gedrukte, liefst Latijnsche, teksten. Ook de taal is houterig en mist alle poëzie: het is een echt boekentaaltje, vol pedante participia. Vergeleken bij het naïeve Middelnederlandsche proza maken deze teksten denzelfden indruk als de Beatrijsberijming van pater Vloers naast de mooie Mnl. verzen, of als het smakelooze, vergulde fabriekswerk, waarmee men in de 19de eeuw de kerken meent te versieren, naast een karaktervol, realistisch gesneden beeld uit de Middeleeuwen. Van de latere stichtelijke boekjes noem ik er slechts één als voorbeeld, nl. een tractaat getiteld ‘Den Saterdagh van onse Lieve Vrouwe’, ‘beschreven in 't Latijn door F. Augustinus Wichmans’ en in 1633 vertaald. Het aantal exempelen dat de schrijver opgenomen heeft, is niet groot, maar daaronder zijn enkele zeer bekende, o.a. de legende van de ‘Herdersdochter’, ontleend aan het Speculum exemplorum. Het is kort en droog verteld en is niet te vergelijken met de besproken Mnl. redactieGa naar voetnoot1). Zeer merkwaardig is de volgende uitlating (cap. IX, pag. 210): ‘Ick sal soodanighe exempelen verhalen, die ghenomen zijn uyt gheloofbare Autheurs, ende treffelijcke oude Schrijvers, als uyt Cantipratano, Caesario, Belluacensi, Bonfinio, Costero, Cathechismo historiali, Discipulo, ende meer andere, die dickwils in de Scholen ende Sermoonen gheciteert worden vande Doctoren ende gheleerde mannen / hoe-wel dat de selve Autheurs onder | |
[pagina 360]
| |
de HH. Vaders niet gerekent en worden. Want sommige menschen wordender hedensdaeghs ghevonden die in dese sake te seer neus-wijs zijn, niet willende ghelooven eenighe mirakelen vande H. Moeder Godts, dan alleen de ghene die by de HH. Vaders beschreven staen. Sulcke menschen volghen hier in na de ketters van desen tijdt, die altijdt tot den Bybel beroepen, ende anders niet en willen ghelooven, dan dat in den Bybel gheschreven staet.’ Zou hieruit te verklaren zijn, dat de vertalingen van het Biënboec en Caesarius en dergelijke Dietsche geschriften niet meer gedrukt werden en dat de oude handschriften zoo zelden gelezen en afgeschreven werden? In de Brusselsche bibliotheek vond ik een uitgebreide exempelenverzameling in handschrift, aangelegd in het midden der 17de eeuwGa naar voetnoot1). Het is verdeeld in verschillende rubrieken: exempelen vande ghehoorsaemheyt, van de H. Misse, van de H. Moeder Godes ende Maghet Maria enz. Met zorg vermeldt de schrijver de theologische en historische werken, die hij gebruikte, maar nergens blijkt dat hij Mnl. handschriften heeft gekend of mondeling overgeleverde verhalen opteekent. Hetzelfde geldt van een Gentsch handschrift uit denzelfden tijd (Ms. Gent 1318). Het bevat ‘twaalf mirakelen die geschiet sijn door de hulpe vande h. moeder godes maria, ten opsichte van haere dienaeren, getrocken uyt verscheyde lofweerdige schrijvers,’ geschreven door een zekeren broeder R.M. Om te bewijzen wat ik omtrent de taal van deze 17de-eeuwsche exempelen gezegd heb, laat ik hier een deel van het eerste mirakel volgen, dat tevens door den inhoud een proeve geeft van smakelooze overdrijving: ‘Ten tijde vanden keyser sigismundus, den welcke gestorven is int iaer ons heren 1437, is gebeurt dat een soldaet gequetst sijnde in eenen aenslach ter selver plaetse voor doodt gelaten is, ten tijde dat den selven keyser versch gecomen was, om hem te voegen met het krijghsvolck, het welck over geen sijde der geberghte was. Veel iaeren daer naer, als den keyser met sijnen leger wederom quam in dat geweste, soo hebben sij allegader voorbij treckende, eene schroomelijcke ende klaeghelijcke stemme gehoort, als van eenen die hem beklaeghden, waer af een iegelijck verwondert sijnde, wat dat soude mogen | |
[pagina 361]
| |
beteeckenen, heeft den keyser bevolen, datmen soude ondersoecken onder de struycken ende verborgen plaetsen van het bosch, oft men mogelijck iet soude mogen vinden. Men begint van alle canten te soecken ende te doorsoecken ende de soldaten hebben ten lesten een doodt lichaem gevonden, dat seer verrot was, dat de doornen daer ontrent gegroeyt sijnde, het selve over ende doorwasschen hadden, ende het was die stemme van dit doodt lichaem het welcke sij lieden te voren gehoort hadden. Sij hebben terstont beginnen te vragen, wie hij was, ende wat hij begeerden. Vrienden, seyt hij, brenght bij mij eenen priester, op dat ick mijn biechte mach spreken.’ Ik zal den lezer het overige besparen, dat men trouwens licht raden kan: de legende behoort tot de uitgebreide groep, die op blz. 251 besproken is. Daarentegen ontmoette ik te Weenen een derde, 17de-eeuwsch handschrift, dat waarschijnlijk afschriften van Middeleeuwsche teksten bevat, al is de taal gemoderniseerd en verknoeidGa naar voetnoot1). Het opschrift luidt: ‘Hier naer volgen goede exempelen, geschiedenissen, visioenen en andersins.’ Meestal zijn de bronnen niet genoemd, maar de exempelen gaan rechtstreeks terug op het Vaderboec, het Passionael, het Biënboec, den Biechtspieghel enz. Aan het slot worden jongere mirakelen verteld, die o.a. in 1625 en 1630 voorgevallen zijn. Onder al deze verhalen leest men het volgende, hoogst eigenaardige exempel: ‘Daer wert eens eenen broeder gesonden om boter te coopen, en comende met de boter voorbij een schare boeren, die al ront dansten, meynende dat sij penetencie deden, dacht: ick wil mede doen, ende namp sijn boter en stack die tussen sijn cappe op sijn borst en begost soo mede te dansen; het dansen gedaen sijnde ginck naert clooster. Den abt vraechden hem: ‘Broeder, waer hebt gij soo lange geweest?’ Hij antworden: ‘Vader, vergevet mij, ick sach de menschen met sulckenen iver penitentie doen en ick heb mede gedaen.’ Den abt seyde: ‘Waer hebt gij u boter gelaten?’ en treckende die wt sijnen boesem, was verandert in een schoon crucifix, dat noch bewaert wort’Ga naar voetnoot2). Dit exempel heb ik in het Middelnederlandsch nergens aangetroffen en de bron er van is mij onbekend. Al is het misschien uit een ouder handschrift | |
[pagina 362]
| |
overgenomen, toch levert het een aardig bewijs van de kracht der overlevering. In de 17de eeuw toch zal wel niemand dit verhaal over boeren, die dansende penitencie deden, begrepen hebben. Het wordt echter duidelijk, als wij het naar de 14de eeuw verplaatsen, toen de secte der dansers zich van Duitschland uit ook over ons land verbreidde en veel aanhang vondGa naar voetnoot1). Ongetwijfeld heeft ook de ongeschreven litteratuur de Middeleeuwsche stof eeuwen lang bewaard. Vele plaatselijke legenden, volksverhalen, sprookjes en volksliederenGa naar voetnoot2) klimmen op tot de Middeleeuwen, maar in de meeste gevallen is de geschiedenis moeielijk na te gaan. Het is een ondergrondsche strooming, voor het oog verborgen. Eerst in onze eeuw heeft men er vele opgeteekend, die reeds aan het uitsterven waren. De vraag, wat er nu nog van de Middeleeuwsche exempelen onder het volk voortleeft, kan dus slechts door de folklore beantwoord worden. Een grondige studie van de tegenwoordige legenden en sprookjes zou mij evenwel te ver gevoerd hebben; evenmin lag het in mijn bedoeling te spreken over moderne bewerkingen van deze verhalen. Ik beperkte mij dus tot de Middeleeuwen, in de hoop, dat deze bijdrage ook anderen zal aansporen, om mijn werk te verbeteren en aan te vullen. |
|